In groep 1-2 leren kinderen allerlei tijdsaanduidingen begrijpen en gebruiken. Vaak is dit nog gekoppeld aan allerlei belevenissen en rituelen, zoals het dagritme.
In deze blog vertel ik je meer over de ontwikkeling van het tijdsbesef bij kleuters.
Tijdsbesef
Jonge kinderen hebben al vroeg een gevoel voor opeenvolging. Ze ontdekken dat bepaalde gebeurtenissen in zekere volgorde plaatsvinden en dat sommige tijdstippen een naam hebben. Het gebruik van deze woorden geeft aan dat het gevoel voor tijd plaats maakt voor begrip van tijd. Dit laatste verschijnt in de regel wat later.
Tot ongeveer zeven jaar hebben kinderen het idee dat de snelheid waarmee de tijd verstrijkt afhankelijk is van de activiteiten die ze doen. Leuke dingen duren kort en saaie dingen juist lang. Door het aanschouwelijk waarneembaar maken van tijdsbegrippen kun je kinderen een ordeningskader in de tijd aanreiken. Ze gaan regelmatige opeenvolgingen en samenhangen zien. Dat is van belang omdat kinderen vaak de neiging hebben om episodisch te reageren. Dat wil zeggen: ze nemen de dingen afzonderlijk, als het ware geïsoleerd, in zich op zonder zich te realiseren in welke brede context ze staan. Ze leggen geen verband met andere dingen, die ze eerder opgemerkt hebben of al weten.
Tijdsbesef kent verschillende aspecten, namelijk:
Kennis van tijdsverhoudingen (bijv. Wie is de jongste?)
Schatten van tijdsduur (bijv. Als je hard loopt, dan ben je sneller)
Kennis van verleden, heden en toekomst (bijv. Welke dag is het vandaag, welke dag is het morgen en welke dag was het gisteren?)
Kennis van tijdstippen en chronologische volgorde (bijv. Welke dag komt eerst? Wat doe je 's morgens het eerst?
Kennis van volgorde en jaargetijden (bijv. Hoe zie je op dit plaatje dat het herfst is?)
Kennis van de klok; In groep 2 onderzoeken kinderen wat je bij een klok kunt waarnemen. Het echte klok lezen start in groep 3.
De ontwikkeling van het tijdsbesef
In de praktijk zie je dat de beginsituaties van kleuters op het gebied van tijdsbesef veel kunnen verschillen. De ene kleuter die net op school komt heeft al veel meer tijdsbesef dan de andere. Om te observeren waar het kind ergens in zijn/haar ontwikkeling staat is het gebruik van leerlijnen een handig hulpmiddel en houvast.
Deze leerlijnen zijn als het ware de wegen waar langs de ontwikkeling verloopt.
Op die leerlijnen bevinden zich verschillende mijlpalen of tussenstations.
Dit zijn vaste herkenningspunten, die aangeven of de ontwikkeling van een kind in de pas loopt met de gangbare ontwikkeling. In de praktijk blijkt overigens vaak dat de ontwikkeling van kleuters niet altijd zo stapsgewijs en gelijk aan de leerlijnen verloopt.
Soms slaan kinderen mijlpalen over en soms blijven ze wat langer in een bepaalde ontwikkelingsfase hangen om vervolgens weer een grotere sprong te maken.
De ontwikkeling van een kleuter verloopt namelijk niet lineair, maar met sprongen.
Observaties van de ontwikkeling van tijdsbesef vinden bij voorkeur plaats tijdens vrije activiteiten die voor het kind betekenisvol zijn. Denk hierbij aan activiteiten zoals het bespreken van het dagritmepakket, de dagen van de week en de kalender.
Peuters:
Peuters vanaf drie jaar ervaren tijdsritme en beschikken al over woorden waarmee ze verleden, heden en toekomst kunnen aanduiden. Ze gebruiken uitdrukkingen zoals "de hele dag", "de hele tijd" of "is het tijd?". Een kind van drie kan zeggen hoe oud hij is, wat hij morgen zal doen, wanneer hij naar bed toegaat (dit laatste wel in termen van activiteiten, bijv. "Na Sesamstraat"). Een kenmerkende verwarring voor kinderen op deze leeftijd is dat verwezen wordt naar een toekomstige gebeurtenis met woorden die verleden tijd aangeven (bijv. "Ik zal gisteren mijn beker niet leegdrinken")
Tussen 4 en 4,6 jaar:
In deze fase beginnen kinderen de verdeling van gebeurtenissen over de dag steeds beter te doorzien. Ze ervaren bewust het verschil tussen dag en nacht en kunnen hun eigen leeftijd en soms ook al die van vriendjes en vriendinnetjes aangeven. Kinderen maken zich in deze fase steeds meer tijdsbegrippen en uitdrukkingen eigen. Het woord "maand" duikt bijvoorbeeld op, maar ook uitdrukkingen als "Toen het vakantie was"
Tussen 4,6 en 5 jaar:
In deze fase leeft het kind vooral nog in het heden. Het weet ook dat het niet elke dag naar school hoeft. Begrippen als "jongste", "oudste", "jonger" en "ouder" worden nu begrepen.
Het kind weet wanneer gebeurtenissen van de dag plaatsvinden en kent de volgorde.
De volgorde in tijd wordt vooral aangegeven met behulp van de dagelijks terugkerende gebeurtenissen. Kinderen kunnen nu drie gebeurtenissen in de juiste tijdsvolgorde plaatsen. Aan het einde van deze fase kan een kind aangeven wat langer duurt. Kinderen stellen met een natuurlijke maat vast dat de tijd verstrekt.
Tussen 5 en 5,6 jaar:
In deze fase leren de kinderen de namen van de dagen opnoemen, op z'n minst als woordrij. Het kind kent nu ook begrippen als "morgen", "middag" en "avond".
Het kind weet nu ook hoe oud het wordt op de volgende verjaardag.
Het kind weet nu ook dat we een klok gebruiken om te meten dat de tijd voorbijgaat en hoe de wijzers lopen.
Tussen 5,6 en 6 jaar:
In deze fase kan een kind al ruwweg tijdsintervallen inschatten en zijn eigen ervaringen naar tijd indelen en gebruikt het daarbij termen als "straks", later", "morgen" en "gisteren".
Een opmerking als: "Je mag nog tien minuten spelen" werkt echter nog niet.
Er is nu belangstelling voor klokken en kalenders en het kind weet nu op welke dagen van de week er geen school is. Het vraagt ook regelmatig hoe laat het is.
Het kind is zich bewust van veranderingen in de seizoenen en kan een kenmerk van de winter en de zomer opnoemen.
Tussen 6 en 6,6 jaar:
In deze fase is er een toenemende kennis van hoe een week en een dag qua tijd zijn ingedeeld. Het kind kan nu de dag van de week benoemen en ook al allerlei begrippen als
"(eer)gisteren" en "(over-)morgen" goed toepassen.
Het kind kan nu de hele uren op een klok aflezen en de maanden van het jaar in de goede volgorde opnoemen, Er ontstaat nu ook begrip van de seizoenen.
De seizoenen worden bijvoorbeeld in plaatjes herkend en chronologisch geordend.
Het is wel belangrijk om bij de interpretatie van de ontwikkeling van het tijdsbesef, de invloed van de basiskenmerken, betrokkenheid en risicofactoren niet uit het oog te verliezen. Meer hierover lees je in mijn blog: Hoe kleuters zich ontwikkelen
Deze gegevens geven namelijk een indicatie of een kind lekker in zijn vel zit en zijn een voorwaarde om tot ontwikkeling te kunnen komen.
Wanneer het bij een kind aan deze basiskenmerken schort, dan zal dit dus ook terug te vinden zijn in lagere ontwikkelingsscores bij de ontwikkelingslijnen voor het tijdsbesef en waarschijnlijk ook bij een of meerdere andere ontwikkelingsaspecten.
Een beredeneerd aanbod
Een beredeneerd rekenaanbod maak je op basis van deze ontwikkelingslijnen.
Deze geven richting aan het rekenen in de kleuterperiode, doordat ze aangeven waar je naar toe werkt aan het eind van groep 2. Kies per periode (bijvoorbeeld van vakantie naar vakantie) een aantal subdoelen, die aansluiten op de vorige periode, zodat er een doorgaande lijn en een breed, gevarieerd aanbod ontstaat.
Als duidelijk is welke doelen en inhouden aan bod moeten komen, ga je kijken welke activiteiten daar bij passen. Houd daarbij wel rekening met het gegeven dat jonge kinderen anders leren an een schoolkind. Spel is voor hen erg belangrijk. Door te spelen krijgen jonge kinderen grip op de wereld om hen heen en ook het leren doen ze spelen en handelend.
Zorg ook voor succeservaringen. Het leerplezier en zelfvertrouwen van kinderen nemen toe, als ze merken dat ze het kunnen. Betrek ouders erbij en deel je doelen. Hang bijvoorbeeld een doelenposter op of verspreid de rekendoelen via de website of nieuwsbrief. Geef ouders ook suggesties om thuis op een speelse manier te werken aan de doelen.
Op zoek naar meer?
Heb je zelf ook nog leuke suggesties? Laat dan een reactie achter!
.
.
Kommentare