In deze blog vind je suggesties voor kringactiviteiten rondom logisch denken bij het thema schoenen.

Tegenstellingen
Zinnen afmaken
Benodigdheden:
-Geen
De kinderen maken zinnen met tegenstellingen af.
Denk aan de volgende tegenstellingen:
Ik doe mijn schoenen niet aan, maar ... (uit)
Een paar schoenen is niet anders, maar (hetzelfde)
De schoenenverkoper doet niet onbeleefd, maar ... (beleefd)
deze schoenen zijn niet voor binnen, maar voor ... (buiten)
Als ik nieuwe schoenen krijg, dan ben ik niet verdrietig, maar ... (blij)
Deze schoen is niet smal, maar ... (breed)
De schoenenwinkel is niet dicht, maar ... (open)
De schoenenwinkel is niet ver, maar ... (dichtbij)
Deze schoenen mogen niet nat worden; ze moeten ... (droog) blijven
In de schoenenwinkel is het niet rustig, maar ... (druk)
Deze schoenen zijn niet duur, maar ,,, (goedkoop)
Toen ik jonger was waren mijn schoenen klein, nu zijn ze ... (groot)
ik loop niet naar links, maar naar ... (rechts)
Met deze sportschoenen loop ik niet langzaam, maar ... (vlug)
Mijn veter zit niet vast, maar .... (los)
Laarzen zijn niet kort, maar ... (lang)
Slippers doe je niet aan als het koud is, maar als het ... (warm) is
Ik vind veters strikken niet makkelijk, maar ... (moeilijk)
Mijn nieuwe schoenen vind ik niet lelijk maar ... (mooi)
Deze schoenen zijn oud, maar deze zijn ... (nieuw)
Mijn laarzen zijn niet schoon, maar ... (vies)
Tegenstellingen
Benodigdheden:
- Eventueel kaartjes met tegenstellingen.
Oefen met de kinderen een aantal tegenstellingen. Verdeel de groep hierna in tweetallen. De kinderen van elk tweetal gaan tegenover elkaar staan. Jij noemt een begrip en het ene kind beeldt dit uit. Het andere kind beeldt hierna de tegenstelling uit. Wanneer je kaartjes met tegenstellingen hebt, deel je deze aan de kinderen uit. Ze lopen met hun kaartje door de kring en gaan op zoek naar het kind met de tegenstelling.
Classificeren
Sorteren
Benodigdheden:
- Woordkaarten thema schoenen
- Hoepels.
Leg een aantal of afbeeldingen van verschillende soorten schoenen in de kring.
We gaan deze sorteren.
Wat hoort er bij elkaar. Classificeer de schoenen bijvoorbeeld op kleur, op sluiting of op soort schoen. Leg de afbeeldingen in hoepels.
Van welke zijn er het meest/minst? Zijn er ook overlappende kenmerken? Plaats de hoepels dan een beetje over elkaar heen, zodat er een levend venndiagram ontstaat. In het overlappende deel kun je dan de materialen met overlappende kenmerken neerleggen.
Variatie: Maak het abstracter door het diagram op een papier te maken en de afbeeldingen erin te leggen/plakken.
Allerlei soorten schoenen
Benodigdheden:
- Laat de kinderen allemaal 1 schoen in het midden van de kring zetten of zorg zelf voor allerlei soorten schoenen. Denk aan: Sandalen, sneakers, pantoffels, gymschoenen, klompen, voetbalschoenen en slippers..
Geef opdrachten. Bijvoorbeeld:
Ik zoek een schoen met klittenband
Ik zoek laarzen
Ik zoek sandalen
Ik zoek een schoen met een hak
Ik zoek een blauwe schoen
Ik zoek een hoge schoen
Variatie 1: Omschrijf een van de schoenen zonder te zeggen welke het is. Kunnen de kinderen dit raden? Bijvoorbeeld: Het zijn schoenen van stof en je kunt er niet mee buiten lopen (sloffen)
Variatie 2: Bespreek wat je met de schoenen kunt doen. Met voetbalschoenen kun je voetballen, met gymschoenen gymmen. Zijn er ook wandelschoenen? Springschoenen? Dansschoenen? Huppelschoenen? enz. Hoe zouden gekke schoenen, mopperschoenen, lachschoenen, slaapschoenen eruit zien als ze wel bestonden?
Wat hoort er wel/niet bij?
Benodigdheden:
- Woordkaarten thema schoenen
Leg een aantal woordkaarten van het thema schoenen samen met woordkaarten uit een ander thema, bij elkaar en laat de kinderen zoeken welke woordkaarten er wel/niet bij horen en waarom niet.
Iedere keer anders
Benodigdheden:
- Een veter
Leg een schoenveter in de kring. Vraag de kinderen wat je met deze veter zou kunnen doen. Een kind dat een idee heeft stapt naar voren en doet een handeling met de veter.
Hierna stapt een ander kind de kring in. Hij/zij bedenkt iets anders en laat dit zien. Elk idee moet anders zijn.
Verschillen en overeenkomsten zoeken
Benodigdheden:
- Twee hoepels
- Twee verschillende schoenen
Leg de hoepels op de grond, deels over elkaar. Bekijk de schoenen: Hoe zien ze eruit?
Wat hebben beide hetzelfde en wat is er anders? Schrijf teken de overeenkomsten en verschillen en leg deze op de juiste plek: Overeenkomsten in het overlappende deel van de hoepels.
Wat hoort bij elkaar?
Benodigdheden:
- Geen
Bij een veter hoort een...
Bij een schoenenwinkel hoort een...
Bij je voeten hoort een...
Enz.
Goed of fout?
Benodigdheden:
- Geen
Geef de kinderen een stelling. Is het goed dan mogen ze hun duim omhoog doen. Is het fout, dan doen ze hun duim omlaag. Bijvoorbeeld:
Een schoen wordt van steen gemaakt - Fout
Een schoen is om je voeten te beschermen- Goed
Een sportschoen heet een sneaker- Goed
Een schoen koop je in de schoenenwinkel - Goed
Meten en seriëren
Maten zijn abstracte begrippen. Het is daarom belangrijk dat kinderen een beeld van die maten krijgen, zodat zij zich er een concrete voorstelling bij kunnen maken.
Die voorstelling ontstaat niet door erover te praten, maar door ermee te handelen.
Begin daarbij met concrete maten en ga pas later over naar een abstracter niveau, in de vorm van echte meetinstrumenten.
De omtrek
Benodigdheden:
- Grote schoenen
- Vellen met omtrekken van schoenen
- Schoenen in allerlei maten
- Papier en stiften
Kom struikelend de kring in. Onderweg verlies je tevens een schoen. Wat is er aan de hand? De schoenen zijn te groot! Hoe groot zouden ze eigenlijk zijn? Trek de schoen met de stift op een vel papier om en vertel dat je dit de omtrek noemt. Pak het vel papier, waar je van tevoren al wat omtrekken van schoenen op hebt gemaakt. Kunnen de kinderen de juiste schoen bij de omtrekken vinden? Vraag de kinderen vervolgens allemaal om een schoen uit te doen en daar ook een omtrek van te maken. Verspreid deze door de klas.
Geef ieder kind een andere schoen en de opdracht om de juiste omtrek te vinden.
Groot of klein?
Benodigdheden:
- Schoenen, veters, verpakkingen of afbeeldingen, passende bij dit thema, in allerlei maten.
Laat de kinderen voorwerpen of afbeeldingen sorteren op klein of groot.
Meter
Benodigdheden:
- Een bord liniaal
- Wol
- Scharen
- Een schoen of een veter
Hoe groot zou een schoen of een veter zijn? Zou hij een meter groot zijn?
Wat is dat eigenlijk, een meter? Verken samen met de kinderen de centrale maat waarvan alle maten zijn afgeleid: de meter. Wat is dat een meter? Heeft iemand een idee?
Laat kort een bordliniaal zien en vertel dat dat een meter is. Dit geeft de kinderen een beeld. Laat kinderen deze meter ook lijfelijk ervaren. Kunnen zij bijvoorbeeld een stap zetten die precies een meter is? Of kunnen zij met twee benen naast elkaar een meter springen? Zet de liniaal ook eens verticaal tegen de muur.
Lukt het de kinderen om met hun voeten de punt van de liniaal aan te raken?
Zou de knuffel dat ook kunnen? Kunnen de kinderen een pittenzak van de ene naar de andere kant van de liniaal werpen? Door actief te handelen krijgen kinderen steeds meer grip op het begrip 'meter'. Doe de liniaal daarna weer weg en vraag de kinderen of zij van een bolletje wol een meter kunnen afknippen. Vergelijk deze daarna naast de liniaal.
Wie komt er dichtbij in de buurt? Geef de kinderen daarna allemaal een stukje wol van precies een meter. en laat ze in de klas op zoek gaan naar voorwerpen die precies een meter zijn. Hoeveel keer past de knuffel of het voorwerp in de meter?
Van klein naar groot
Benodigdheden:
- 5 schoenen of veters of 5 verpakkingen in verschillende groottes
Laat de kinderen de schoenen of veters van verschillende groottes van klein naar groot leggen. Vraag een kind de kleinste te pakken en neer te zetten.
Welke van de overgebleven is nu de kleinste enz. Ga zo door totdat er een logische volgorde ontstaat. Laat de kinderen de ogen sluiten en wissel twee schoenen of veters om van plek. Welke zijn er verwisseld? Vraag het kind om de rij weer goed te zetten.
Variatie 1: Geef ieder kind een afbeelding, variërend in grootte of laat ze hun eigen schoen gebruiken. Geef ze de opdracht iemand te zoeken die een afbeelding of schoen heeft die even groot is. Deze kinderen gaan bij elkaar staan.
Variatie 2: Laat alle kinderen hun schoenen uitdoen en zet ze op de tafel. Geef een kind de opdracht om een schoen te pakken waarvan hij zeker weet dat deze te klein is. Daarna pakt dit kind een schoen, waarvan hij zeker weet dat deze te groot is. Herhaal dit nog eens, maar geef het kind de opdracht een schoen te pakken waarvan hij zeker weet dat deze past. Zet de drie schoenen op een rijtje en benoem ze: klein-groter-grootst. Vraag een kind waar zijn eigen schoen in dit rijtje zou passen.
Variatie 3: Geef ieder kind een afbeelding, variërend in grootte of laat ze hun eigen schoen gebruiken. Geef ze de opdracht groepjes te vormen met vijf plaatjes of schoenen van klein naar groot.
Variatie 4: In plaats van klein en groot kun je ook een rijtje van laag naar hoog maken. Neem als uitgangspunt dan bijvoorbeeld de schoenen van de kinderen of de hakken ervan.
Variatie: Maak rijtjes van licht naar donker.
Een omtrek meten
Benodigdheden:
- Een schoenveter
- Wasknijpers
- Allerlei voorwerpen om te meten
Geef de kinderen een schoenveter en een wasknijper en laat ze de omtrek van diverse voorwerpen (of hun eigen lichaamsdelen) meten door de veter er omheen te leggen. Leg uit dat omtrek betekent dat je om een vorm heen gaat en omsluit. Laat ze het eerst schatten en de wasknijper op de plek plaatsten tot waar ze denken dat ze deze er omheen moeten leggen en daarna bepalen door het te meten. De wasknijper knijpen ze op de plek van de veter tot waar ze het hebben gemeten. Het belang van de opdracht schuilt erin dat kinderen leren omtrek te associëren met lengte. Wanneer je een kind een ander kind laat omtrekken kun je vragen of die een houding kan bedenken, die deze omtrek zou vergroten.
Meetinstrumenten
Benodigdheden:
- Allerlei meetinstrumenten, zoals: een een liniaal, een meetlint, een rolmaat, een schoenmaatmeter enz.
Bekijk ieder meetinstrument goed. Wat is het en waar gebruik je het voor?
Wat betekenen de getallen? Wat betekenen de streepjes?
Welke getallen horen bij de streepjes (die er niet staan)? Hoe weet je dat?
Wat zijn de overeenkomsten en de verschillen tussen de meetinstrumenten?
Meten met bouwmaterialen
Benodigdheden:
- Bouwmaterialen
- Thema gerelateerde voorwerpen
Meet met behulp van bouwmaterialen allerlei thema gerelateerde voorwerpen.
Hoogte
Benodigdheden:
- Een schoenendoos
- Knuffels
Zet de schoenendoos op de tafel. Is de knuffel groot genoeg om deze te pakken?
(Zorg ervoor dat dat niet het geval is). Pak er een andere knuffel bij. Als deze knuffel op de schouders van de andere knuffel gaat zitten, kan hij er dan bij? Laat een kind de knuffel vasthouden. Lukt het nu? Hoeveel knuffels zouden er nodig zijn om de schoenendoos te kunnen pakken? Plaats de schoenendoos nu op een hogere kast en ga opnieuw op onderzoek. Zet het stapsgewijs een beetje hoger. Je kan de opdracht makkelijker maken met grotere knuffels en moeilijker met kleinere.
Hoe ver?
Benodigdheden:
- Geen
Ga staan en zeg: "Ik ga meten hoe ver het is naar...". Loop naar een kind of een meubelstuk door steeds de ene schoen voor de andere te zetten. Tel hardop: 1 schoen, twee schoenen enz. Laat een kind hetzelfde doen. Hoe kan het dat dezelfde afstand de ene keer minder voetstappen is dan de andere keer?
Meten met een schoenveter
Benodigdheden:
- Schoenveters
Zet een paar schoenen (of andere voorwerpen) verspreid door de kring, Welke schoenen staan het dichtst bij elkaar en welke het verst denken zij? Vraag de kinderen om de afstand tussen de schoenen/voorwerpen na te meten met behulp van een schoenveter.
Meet ook de schoenen zelf. Is dat handig met een veter? Laat de kinderen een andere natuurlijke maat bedenken, bijvoorbeeld blokjes.
Meten met je schoenen
Benodigdheden:
- Stoepkrijt of tekenmaterialen en papier
De kinderen tekenen een omtrek van hun schoenen.
Is je schoen groot of klein. Is er verschil tussen je linker-/rechterschoen?
Vergelijk het eens met een ander? Wie heeft de kleinste of grootste schoenen?
Wie heeft de kleinste of het grootste schoenen?
Wegen
Een kilo
Benodigdheden:
- Een schoen
- Dingen die 1 kg wegen, bijvoorbeeld een pak suiker
- Een weegschaal of balans
Hoe zwaar is de schoen? Zou hij een kilo wegen? Meer of minder misschien?
De kilo is een abstract begrip, waar kleuters vaak nog geen concreet beeld bij hebben.
Dit beeld kun je ontwikkelen door het ze zelf te laten ervaren. Geef ze dus letterlijk voorwerpen van een kilo (bijv. een pak suiker) in hun handen, zodat ze een kilo kunnen voelen. Laat de kinderen daarna op zoek gaan naar voorwerpen in de klas waarvan zij ook denken dat het een kilo weegt. Laat ze het verschil in gewicht tussen beide voorwerpen beide handen voelen. Voelt het hetzelfde? Hoe kunnen we dat precies meten?
Weeg de voorwerpen op een weegschaal of balans.
Bespreek wanneer voorwerpen evenveel wegen of ze ook dezelfde vorm hebben.
Wie kan tenslotte iets vinden dat even zwaar is als de schoen?
Wegen
Benodigdheden:
- Blokjes en een schoen
- Een weegschaal
Gebruik een weegschaal. Leg aan de ene kant een schoen.
Hoeveel blokjes zijn er nodig om de weegschaal in balans te krijgen?
Wegen met een weegschaal
Benodigdheden:
- Een weegschaal (balans)
- Een schoen, een veter en andere voorwerpen
Zet de weegschaal in de kring en kijk met de kinderen hoe zwaar de schoen weegt. Weeg de andere voorwerpen ook. Laat de begrippen zwaar en licht aan bod komen door te kijken wat zwaarder is en wat lichter etc.
Neem twee voorwerpen en laat de kinderen raden welke zwaarder is. Hoe kunnen we dit controleren? Laat de kinderen de voorwerpen wegen.
Als je gewichtjes hebt, kun je aan de ene kant een voorwerp op de balans leggen en aan de andere kant een gewicht. Welke gewicht weegt ongeveer even zwaar als het voorwerp? Plak getallen op de gewichtjes. Een 1 op het lichtste gewicht, een 2 op het op een na lichtste gewicht etc. Als het voorwerp net zoveel weegt als het gewicht met de 2, dan kost het voorwerp 2 euro. De kinderen kunnen de balans op deze manier ook in de winkelhoek gebruiken. Zet de voorwerpen van licht naar zwaar.
Weten de kinderen hoeveel een voorwerp weegt? Hoeveel iemand weegt kun je niet zien. Hoe kun je dit dan toch te weten komen? Laat de kinderen met antwoorden komen (weegschaal).Vraag de kinderen vervolgens om drie voorwerpen, die ongeveer even groot zijn (zodat de lengte minder een rol speelt) op volgorde te zetten van licht naar zwaar. Maak daarbij in eerste instantie nog geen gebruik van de weegschaal. Hoe kun je zeker weten dat deze volgorde klopt? Laat de kinderen met het antwoord komen. Laat de kinderen of voorwerpen daarna op de weegschaal staan/zetten en oefen met het aflezen van een weegschaal. Zet de kinderen of voorwerpen daarna samen weer in de juiste volgorde. Herhaal dit met drie andere kinderen of voorwerpen.
Geld
Hoeveel kost het?
Benodigdheden:
- Pen
- Papier
- Schoenen, veters, schoensmeer, een borsteltje
- Prijskaartjes.
Maak van de voorwerpen een schoenenwinkel.
Maak eerst samen met de kinderen een boodschappenlijstje.
Verzamel deze spullen en zet hier een prijsje op: 1, 2, 3, 4, of 5 euro voor groep 1 en tot en met 10 euro voor groep 2. Overleg met de kinderen hoeveel alles moet kosten.
Zou je een pop voor 1 Euro kunnen kopen?
Welke producten zijn duur, welke goedkoop? Hoeveel kost iets dan als het goedkoop is? Leg de producten die hetzelfde zijn bij elkaar, want die krijgen ook hetzelfde prijskaartje. Daarna gaan we de spullen verkopen. Leg de producten in het midden van de kring.
Lees één product van het boodschappenlijstje voor. Wie kan dit pakken?
Hoeveel kost het product? Een kind betaalt het product met munten van 1 euro.
De andere kinderen mogen hardop mee tellen. Welk product is het duurst?
Wat kost 1 euro? Wat kost 4 euro? enz. Wat kun je nu nog kopen?
Grafieken
Turven
Benodigdheden:
- Papier
- Een stift
Turven is heel handig bij grote hoeveelheden die niet gegroepeerd zijn, waardoor je niet meteen in 1 oogopslag ziet hoeveel van iedere soort er zijn.
Turf samen met de kinderen hoeveel kinderen bv. rode, blauwe, bruine schoenen aan hebben, hoeveel kinderen sportschoenen, laarzen enz. aan hebben of hoeveel kinderen schoenen met veters, klittenband enz. aan hebben (vul zelf maar in!)
Maak tekeningen hiervan en begin met turven.
Zien de kinderen waarvan er de meeste, minste of evenveel zijn?
Laat ze ook verwoorden hoe ze dat zien!
Een staafdiagram
Benodigdheden:
- Papier
- Een stift
- Blokken
Turf samen met de kinderen hoeveel kinderen bv. rode, blauwe, bruine schoenen aan hebben, hoeveel kinderen sportschoenen, laarzen enz. aan hebben of hoeveel kinderen schoenen met veters, klittenband enz. aan hebben (vul zelf maar in!) en maak er een staafdiagram van. Zulke diagrammen zijn abstract, maar wanneer je stapsgewijs van een concrete handeling naar een abstracte weergave toewerkt, goed te begrijpen.
Begin bijvoorbeeld met een levend staafdiagram.
Laat de kinderen hun schoenen uitdoen en zet ze in een rijtje (als een staafdiagram) bij elkaar. Criteria kunnen bijvoorbeeld zijn: Schoenen voor binnen en buiten, met hak-zonder hak, van stof-van leer. Bespreek waarvan er het meeste zijn.
Dit kun je wat abstracter maken door de kinderen een diagram te laten maken met concreet materiaal, zoals blokjes of wasknijpers aan een strook.
Tenslotte kun je de diagram op abstract niveau aanbieden door de kinderen bijvoorbeeld eerst hun naamkaartje neer te laten leggen en tenslotte door evenveel kruisjes in een papieren staafdiagram te laten zetten. Bespreek hoe een staafdiagram eruit ziet en vraag kolommen er dan nodig zijn? Wat moet er onder de kolommen staan? Wat duiden de blokjes in de staafdiagram aan? Zien de kinderen waarvan er de meeste, minste of evenveel zijn? Laat ze ook verwoorden hoe ze dat zien! Kunnen ze een vraag bedenken die ze met behulp van de staafdiagram kunnen beantwoorden?
Probleemoplossend denken
Problemen oplossen
Benodigdheden:
- Geen
Soms kom je problemen tegen met schoenen. Welke problemen bijvoorbeeld?
En hoe zou je die kunnen oplossen? Bespreek dit met de kinderen.
Bijvoorbeeld:
Er zit een gat in je schoen
Je veter wil niet los
Vragen bedenken
Benodigdheden:
- Geen
Daag de kinderen met allerlei vragen uit om oplossingen te bedenken. Bijvoorbeeld:
Bedenk vragen waarop alleen het antwoord: “schoenenwinkel” mogelijk is.
Bedenk vragen met het woord ‘schoenenwinkel’ waarop alleen het antwoord: “Ja, maar niet als hij nieuwe nodig heeft” mogelijk is.
Argumenten
Benodigdheden:
- Geen
Laat de kinderen allerlei tegenargumenten bedenken bij stellingen. Bijvoorbeeld:
Bedenk argumenten om de volgende uitspraak te verdedigen: "Vanaf nu loopt iedereen op blote voeten".
Bedenk argumenten om de volgende uitspraak te verdedigen: "Alle schoenen zouden er hetzelfde uit moeten zien".
Bedenk argumenten om de volgende uitspraak te verdedigen: "Schoenen moeten buiten staan als je ze uitdoet".
Uitvinden en ontwerpen
Benodigdheden:
- Geen
Daag de kinderen met allerlei vragen uit om oplossingen te bedenken. Bijvoorbeeld:
Ontwerp nieuwe schoenen
Ontwerp een strikmachine
Maar dan anders...
Benodigdheden:
- Geen
Daag de kinderen om bij bestaande voorwerpen te bedenken wat je er nog meer mee zou kunnen doen:
Waar zou je een veter nog meer voor kunnen gebruiken?
Op zoek naar meer?
Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest
Heb je zelf ook nog leuke suggesties?
Inspireer dan collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!

.
.
Comments