site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken

Spelfasen

Foto van schrijver: Juf AngeliqueJuf Angelique

Bijgewerkt op: 3 nov 2024

Spel is een essentiële bron van leren en ontwikkelen. Spelontwikkeling verloopt in verschillende fasen, die voor alle kinderen hetzelfde zijn en veel zeggen over de ontwikkeling van het kind. Het is fijn om de verschillende stadia te kennen, om de activiteiten van kinderen nog beter te leren begrijpen en daar in je spel- en materialenaanbod nog beter op te kunnen inspelen. In deze blog lees je er meer over.


Spelen is leren


Spel is voor jonge kinderen per definitie een activiteit die plezier verschaft.

Dat is vaak ook te zien aan de mate waarin het kind betrokken is en in zijn spel opgaat.

Spelen is een zelfgekozen activiteit; het is een essentiële bron van leren en ontwikkelen.

Een kind speelt zolang het er zin in heeft. Onbewust selecteren kinderen steeds datgene waardoor ze verder kunnen komen en een nieuwe stap in hun ontwikkeling kunnen maken.

Dit gaat wel alleen op voor kinderen, die de basiskenmerken laten zien (zelfvertrouwen hebben, nieuwsgierig en ondernemend zijn en jezelf veilig voelen).

Meer hierover lees je in mijn blog: Hoe kleuters zich ontwikkelen

Wanneer het bij een kind aan deze basiskenmerken schort, dan zal dit ook terug te vinden zijn in lagere ontwikkelingsscores bij de ontwikkelingslijnen voor spel en waarschijnlijk ook bij een of meerdere andere ontwikkelingsaspecten.


Factoren die bepalend zijn in de ontwikkeling van het spelen zijn:

  • Een toenemende gerichtheid op en rekening houden met anderen: van alleen voor jezelf tot echt samenspelen.

  • Toenemende complexiteit: kinderen die met bouwmaterialen een plattegrond namaken bevinden zich niet meer op het niveau van oefenspel, terwijl oefening zeker nog wel een (bij-)rol vervult.

  • De ontwikkeling van de spelkwaliteit. Het gaat daarbij om spelaspecten als: spelmotivatie, creativiteit en initiatief.

 

De zone van de naaste ontwikkeling


In de kleuterleeftijd zijn de meeste grote ontwikkelingsdomeinen in het brein aangelegd.

De mate waarin deze zijn aangelegd is afhankelijk van de mate waarin ouders/verzorgers en professionals de kinderen hierin hebben laten oefenen. Naast dat ieder kind zijn eigen genetische bouwplan heeft is dus ook een kwestie van trainen en stimuleren.

Oefening baart kunst! In de praktijk zie je dan ook dat de beginsituaties van kleuters erg veel kunnen verschillen. De ene kleuter die net op school komt heeft al veel meer vaardigheden dan de andere. Kinderen ontwikkelen zich immers op hun eigen tempo en de ontwikkeling van een kleuter verloopt niet lineair, maar met sprongen.


In de wisselwerking tussen hersenontwikkeling en de stimulans vanuit de omgeving is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de verschillende leergevoelige perioden in de hersenen. Trainen en stimuleren is namelijk van belang om de ontwikkeling te stimuleren, maar tegelijkertijd kent het kleuterbrein ook leergevoelige fases waarbij het oefenen en trainen van specifieke vaardigheden juist weinig zinvol is.

Het heeft dus geen zin om met scholing en training van bepaalde vaardigheden te beginnen (bijvoorbeeld lezen en schrijven) als het brein van de kleuter daar nog niet aan toe zijn.


Om de spelontwikkeling te stimuleren moet je werken vanuit een sterk en beredeneerd aanbod. Een aanbod dat de zone van de naaste ontwikkeling aanspreekt.

Deze zone bevindt zich tussen het niveau van de actuele zelfstandige ontwikkeling van een kind en het niveau waarop het kind ondersteuning nodig heeft. De zone van de naaste ontwikkeling is een fase die uitdagingen en kansen biedt om een kind verder te brengen.



Als leerkracht moet je dus beschikken over kennis van de ontwikkelingslijnen, met concrete tussendoelen, verdeeld over de periodes gedurende het schooljaar.

Deze leerlijnen vormen de basis voor een beredeneerd aanbod, die past bij de doelgroep en hun ‘zone van de naaste ontwikkeling’. Op basis van dit beredeneerde aanbod zal een leerkracht zichzelf als didactisch instrument kunnen inzetten; de leerkracht die instrueert, modelt en/of gericht evalueert. Daarbij is het van belang dat hij/zij niet activiteitgericht te werk gaat maar doelgericht. De activiteit kan een kind immers middels zijn of haar intrinsieke motivatie wel zelf ontwerpen.


Uit onderzoeken blijkt dat de spelontwikkeling van kinderen hun cognitieve vaardigheden spiegelen. De verschillende stadia zijn een leuke gids, die je laat nadenken over wat je ziet. Kennis van de spelfasen biedt een leerkracht dus ook zicht op het niveau van die cognitieve ontwikkeling, waardoor de leerkracht een kind beter kan begrijpen en helpen in de zone van zijn naaste ontwikkeling en op die manier zijn symbolisch denken kan versterken.

Als een leerkracht herkent waar een kind is, zal hij/zij het kind daaromheen ondersteunen, in plaats van te proberen een structuur met hen te bouwen die misschien te complex is en te ver verwijderd is van waar het kind zich in ontwikkeling bevindt.


Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat, hoewel kinderen ernaar neigen de opeenvolgende fases te doorlopen, zij ook af en toe spel laten zien dat hun bekwaamheid niet weerspiegelt. De ontwikkelingsfasen zijn namelijk geen afbakeningen maar een doorgroeiende lijn. Dat betekent dat een kind nog steeds kenmerken van een vorige fase kan laten zien.

 

Verschillende stadia


Elk kind ontwikkelt spel volgens dezelfde fasen, maar in een ander tempo.

Om te observeren waar het kind ergens in zijn/haar ontwikkeling staat is het gebruik van ontwikkellijnen een handig hulpmiddel en houvast.

Deze leerlijnen zijn als het ware de wegen waar langs de ontwikkeling verloopt.

Op die leerlijnen bevinden zich verschillende mijlpalen of tussenstations.

Dit zijn vaste herkenningspunten, die aangeven of de ontwikkeling van een kind in de pas loopt met de gangbare ontwikkeling. In de praktijk blijkt overigens vaak dat de ontwikkeling van kleuters niet altijd zo stapsgewijs en gelijk aan de leerlijnen verloopt.

Soms slaan kinderen mijlpalen over en soms blijven ze wat langer in een bepaalde ontwikkelingsfase hangen om vervolgens weer een grotere sprong te maken.

De ontwikkeling van een kleuter verloopt namelijk niet lineair, maar met sprongen.


Peuters:

Alle kinderen starten ergens tussen 2-3 jaar met manipulatief oefenspel.

Dit houdt in dat ze voorwerpen handelend gaan verkennen: ze rijden bijvoorbeeld met een auto en stapelen blokken. In dit manipulatieve oefenspel oefenen ze hun motoriek, leggen ze contact met anderen en leren ze taal gebruiken.

Al handelend koppelen de kleuters, meestal tussen 3-4 jaar, steeds meer betekenis aan hun acties (bijv. roeren in een kookpot, op en af rijden met een auto…)en laten ze een aanzet tot eenvoudig symbolisch spel zien. Ze verlenen bijvoorbeeld een andere betekenis aan voorwerpen dan de gebruikelijke (een grote doos wordt bijvoorbeeld een huis) en doen alsof in hun eigen handelingen (bijvoorbeeld doen alsof je auto rijdt).

Het zijn nog korte, eerder eenvoudige scripts, waar nog weinig verder plan achter zit. Benoemen waar je mee wil spelen en wat je wil spelen, lukt hierin steeds beter.

In deze fase zijn kinderen nog niet gericht op anderen en spelen kinderen nog hoofdzakelijk naast elkaar (parallelspel) en doen zij andere na (imiterend spel).

Dit houdt in dat ze zich weliswaar in elkaars nabijheid bevinden, maar dat iedereen zijn eigen spel speelt. Dit wordt ook wel parallelspel genoemd.

In deze fase is het dus belangrijk dat je dubbel speelgoed in je hoeken hebt liggen.

In deze fase zie je nog veel doelloos constructief spel: willekeurig bouwen, stapelen, rijen maken en het weer omver gooien.


Tussen 4 en 4,6 jaar:

De ontwikkeling van het (eenvoudige) symbolisch spel zet zich voort en is nog sterk gericht op het spiegelen van anderen (imitatiespel).

Het parallelspel maakt geleidelijk aan plaats voor het associatieve spel.

In deze fase wordt er nog veel alleen gespeeld. Dat gebeurt wel steeds vaker in de nabijheid van andere kinderen. Dat wil zeggen dat kinderen nog veel alleen, maar al wel in de nabijheid van een ander kind spelen. Het spel houdt nu wel verband met elkaar, maar er is geen samenwerking in de vorm van overleg en onderlinge afstemming van de activiteiten. Bijvoorbeeld: het ene kind bouwt een garage en het andere kind rijdt met auto's.

Je ziet nu eenvoudig constructief spel. Kinderen gaan nu met bouwmaterialen overbruggen en omheinen.


Tussen 4,6 en 5 jaar

Het eenvoudige symbolische spel verandert in eenvoudig rollenspel, waarin kinderen doen alsof ze iets zijn, zelf met spelideeën komen, steeds gerichter materiaal gaan kiezen en bepaalde regels gaan gelden. Het naspelen van wat ze hebben leren kennen, maakt plaats voor het zelf bedenken van onderwerpen en bijbehorende rollen Het kind dat in een pan roert, maakt het eten klaar, de auto’s gaan op reis en het kind met de telefoon belt met oma om te vertellen wat hij gedaan heeft.

Dit eenvoudige rollenspel hoeft nog geen samenspel te betekenen.

Zo kunnen bovenstaande 3 kinderen in dezelfde hoek aan het spelen zijn, zonder dat er interactie met elkaar plaatsvindt. Soms zie je vluchtige tussendoorcontacten en beginnend samenspel, waarbij kinderen zich aan simpele spelregels kunnen houden en geleidelijk aan wat beter in staat is om zijn activiteiten op een ander af te stemmen.


Tussen 5 en 5,6 jaar:

In deze fase kiest een kind bewust voor een bepaald spelmateriaal en roept het met behulp van fantasie en creativiteit zelf spelideeën op (fantasiespel). Bij het rollenspel is de aanwezigheid van het "juiste" materiaal geen voorwaarde meer. Er worden in plaats daarvan dingen gebruikt die erop lijken of die als zodanig worden benoemd (een tak wordt bijvoorbeeld een toverstok). De spelactiviteiten worden complexer, mede doordat kinderen steeds meer gebruiksmogelijkheden van spelmaterialen ontdekken.

In deze fase zie je ook doelbewuster constructief spel. De bouwwerken worden fantasievoller, je ziet steeds meer patronen en symmetrie.

In deze fase zie je steeds meer doelbewuster constructief spel.

De bouwwerken worden fantasievoller, je ziet steeds meer patronen en symmetrie.


Tussen 5,6 en 6 jaar:

Het spel wordt steeds meer uitgebreid. Het kind dat eten klaar maakt, voegt meerdere ingrediënten toe en dekt de tafel. Het kind met de telefoon heeft met oma gebeld en gaat er nu op visite. In deze fase kunnen kinderen ook steeds beter samenspelen

De kinderen bedenken nu samen met een ander een samenhangend spelverhaal, maken daarbij afspraken over rollen, houden zich aan regels en afspraken en kunnen hun beurt afwachten. De kinderen moeten hiervoor met elkaar overleggen, elkaars spelideeën aanhoren en begrijpen. De voorbereiding van het spel neemt een steeds grotere rol en zowel fantasie elementen als verhalen uit de ‘echte wereld’ kunnen inspireren voor het verdere verloop. In deze fase staat de dialoog centraal: rollen staan steeds meer in relatie tot elkaar, er wordt taal gebruikt, kleuters stemmen met elkaar af, ideeën borduren op elkaar voort en er worden plannen gemaakt!


Dit interactieve rollenspel ontstaat echter niet automatisch. Veel kinderen blijven op dit punt steken. En dit terwijl deze fase juist zo belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind; hier wordt namelijk een beroep gedaan op de sociale gevoeligheid en vaardigheid.

Of kinderen klaar zijn voor deze fase, hangt van veel factoren af.

Kinderen zijn daarin vooral afhankelijk van hun sociale omgeving.

Wordt er thuis dezelfde taal gesproken als op school? Wordt er gespeeld in de vrije tijd? Stimuleren ook andere volwassenen het spel?

Als kinderen niet tot deze laatste fase van spel komen, is het belangrijk dat de leraar ingrijpt. Misschien is dit soms al nodig bij eerdere vormen van spel.


Tussen 6 en 6,6 jaar:

In deze fase diepen kinderen het rollenspel nog verder uit en komen ze met realistische spelideeën. In deze fase kost het loslaten van eigen wensen en behoeften ook steeds minder moeite en heeft de egocentrische instelling niet meer de overhand, waardoor kinderen zich nu ook enigermate kunnen verplaatsen in de rollen van anderen, zich beter aan spelregels kunnen houden en ook steeds beter kunnen aansluiten op het spel van een ander. In deze fase zie je complexere bouwwerken.

 

Wordt hier wel geleerd?


Als leerkracht plan je jouw aanbod zorgvuldig en heb je de beste intenties wanneer het aankomt op de ontwikkeling van kinderen.

Maar hoe weet je nu of de door jouw georganiseerde (spel-)activiteiten de ontwikkeling van de kinderen ook daadwerkelijk bevorderen?


Om dit te kunnen beoordelen is het belangrijk om te weten hoe kleuters leren.

Jonge kinderen zijn intrinsiek gedreven. Zij willen het liefst direct handelend actief aan de slag gaan met de dingen in het hier en nu die hun interesse wekken.

Jonge kinderen leren door te kijken en imiteren, ontdekken en doen en te herhalen en oefenen. Hun jonge brein heeft honger naar nieuwe kennis en ervaringen.


Tegenwoordig wordt vaak gesproken over spelend leren of lerend spelen, maar wat wordt hier nou eigenlijk mee bedoeld? Is er eigenlijk wel spel waar je niets van leert?

Wordt er bedoeld dat kinderen echt mogen spelen en dat ze daar heel veel van leren of dat het leren gewoon zo leuk mogelijk worden gemaakt? Spelen en opdrachten gaan echter niet samen. Kinderen moeten bij spel zelf een betekenis geven aan materialen als ze spelen.


In veel kleuterklassen zie je het spelenderwijs leren steeds meer verdwijnen en lijkt het alsof het aanbieden van leerkrachtvaardigheden, die te maken hebben met het overdragen van kennis en het geven van instructie, belangrijker te worden.

Vaak denken we bij doelen ook aan activiteiten, die we in de kring moeten doen, waarna je kunt afvinken of de kinderen deze doelen hebben behaald. Bij spel, een activiteit die minder meetbaar is, lijken veel leerkrachten het gevoel te hebben de controle op de ontwikkeling van de kinderen te verliezen. Kinderen leren echter ook niet lopen door de instructies die wij ze geven en toch leren ze gewoon lopen. Zo zit het ook met het leren van andere dingen.

Durven inzetten van hoekenspel in je beredeneerde aanbod heeft vaak te maken met controle loslaten en het durven vertrouwen op de natuurlijke ontwikkeling van een kind in plaats van iets te willen repareren wat nog niet gebroken is.


Moeten je kinderen dan maar gewoon hun gang laten gaan? Nee!

Wanneer we spreken van leren door te spelen, bedoelen we dat kinderen het geleerde moeten verwerken tijdens het spel, voor ze zich de nieuwe kennis en vaardigheden eigen maken en in een andere situatie kunnen gebruiken. Alleen vrij spel is dus nog geen onderwijs; het wordt pas onderwijs doordat de leerkracht invloed uitoefent op dat vrije spel. Om kansen te pakken en te creëren om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren, zorgt de leerkracht voor de juiste inbreng vooraf, tijdens en na het spelen.

Dat doe je niet door kinderen te sturen, maar door de intrinsieke motivatie te verhogen, aan te sluiten op de zone van de naaste ontwikkeling, rijke hoeken in te richten, een duidelijke en functionele organisatiewijze te hanteren en het spel te begeleiden.


Kenmerken van spel dat de ontwikkeling van jonge kinderen stimuleert, zijn:

  • Het is plezierig en vreugdevol.

  • Het kent geen doelen en is spontaan.

  • De leerlingen bepalen wat ze doen.

  • Het is vrij van regels van buitenaf.

  • Het is niet letterlijk (kan doen-alsof elementen bevatten) en heeft een eigen realiteit.

  • Het roept actieve betrokkenheid op.

 

Intrinsieke motivatie


Om tot ontwikkeling te komen moet je de intrinsieke motivatie van kleuters aanspreken.

Ieder kind bezit het vermogen om ergens hoog betrokken mee aan de slag te gaan.

Wanneer je daar als leerkracht op kunt aansluiten, vergemakkelijk je het leren voor een kind.


Hoge betrokkenheid kenmerkt zich door een aantal aspecten, zoals

  • Een hoge concentratie, waarbij het kind alles om zich heen vergeet en opgaat in zijn spel of taak.

  • Een sterke intrinsieke motivatie waarbij het kind uit zichzelf gedreven is om de activiteit uit te voeren.

  • Openstaan voor de omgeving en wat deze hem te bieden heeft.

  • Intense mentale activiteit.

  • Voldoening die voortvloeit uit de onbedwingbare drang om dingen te onderzoeken en ondervinden

  • De grenzen van het eigen kunnen verkennen en zichzelf uitdagen.


Om de mate waarin kinderen betrokken met iets bezig zijn van elkaar te kunnen onderscheiden heeft Ferre Laevers de Leuvense schaal van betrokkenheid als indicator voor ontwikkeling ontwikkeld. Hij stelt dat wanneer kinderen hoog betrokken zijn er ook fundamentele ontwikkeling plaatsvindt.

Om de mate van betrokkenheid te kunnen onderscheiden heeft hij vijf schaalwaarden ontwikkeld, ieder voorzien van concrete gedrag. Schaal 1 beschrijft het minst betrokken gedrag. Schaal 5 beschrijft het hoogt betrokken gedrag. Wanneer een kleuter een schaalwaarde van 3,5 of hoger dan is dat voldoende om in ontwikkeling te zijn.


De Leuvense betrokkenheidsschaal helpt je de vraag te beantwoorden: Wordt hier wel geleerd? Mocht je twijfelen aan de opbrengsten van het spel, onthoud dan dat je dit terugziet in de intensiteit en betrokkenheid tijdens het spelen. Kinderen die intens betrokken aan het spelen zijn, zijn namelijk altijd aan het leren. Wanneer kinderen cognitief te weinig worden uitgedaagd dan zie je dit terug in lage scores op hun betrokkenheid.

Wanneer je dus in staat bent om de betrokkenheid van kinderen tijdens spel te beoordelen, dan kun je het onderscheid maken tussen kinderen die gewoon lekker bezig zijn en kinderen die zich ontwikkelen. Wanneer je tijdens een doelgerichte activiteit een lage betrokkenheid ziet, heeft deze dus ook weinig waarde voor jouw observatie. Laat daarom iedere observatie van kennis- en of vaardigheidsdoelen samengaan met de observatie van betrokkenheid.


Naast dat je de betrokkenheid kan observeren op kindniveau, kan dat overigens ook op groepsniveau. Als de groep grotendeels of als geheel minder betrokken is, dan vraagt dat om direct ingrijpen, omdat weinig betrokkenheid dus niet leidt tot leren.

De mate waarin kinderen betrokken zijn, schommelt wel gedurende de dag.

Het is voor leerkrachten dus niet alleen zaak te leren zien of een kind betrokken is en in welke mate, maar ook tijdens verschillende momenten. Houd daarnaast in de gaten dat een kleuter van 5-6 jaar gemiddeld maar 8 minuten hoog betrokken kan zijn.

 

Spel en de rol van zelfsturing


Bij de ontwikkeling van spel is zelfsturing een belangrijk aspect. Het is de motor voor kwalitatief spel. Wanneer een kind nog weinig zelfsturing heeft zal zijn spel kwalitatief ook minder goed zijn. Het is dus belangrijk om deze zelfsturing te stimuleren.


Onder zelfsturing wordt verstaan:


Kiezen:

Geleidelijk aan groeit bij de kleuter een duidelijker beeld van het spel dat hij wil spelen.

Wat aanvankelijk nog toevallig ontstaat, wordt steeds meer een doelbewust gekozen.


Scenario:

Aanvankelijk is er nog weinig sprake van planmatigheid: wat gebeurt, dat gebeurt.

Er komen steeds meer stappen die op elkaar gaan volgen en het spel wordt complexer. Vooral het openstaan voor ideeën van andere kinderen, betekent een hele impuls in het verder bedenken en uitvoeren van steeds uitgebreidere plannen.


Afstand nemen:

Nadenken over het spel is aanvankelijk nog beperkt. De kleuter handelt gewoon.

Afstand nemen gebeurt dan ook eerder achteraf, terugblikkend. Er is een groei naar ook meer kunnen vooruitblikken. De openheid en flexibiliteit om ook andere ideeën mee te nemen en je eigen plan hierop bij te sturen, groeit mee.


Wil en doorzetting:

De korte, eenvoudige handelingen, vragen nog weinig doorzetting en handelingen wisselen elkaar dan ook snel af. Naarmate het spel rijker wordt, zien we dat de rol en de bijhorende regels een stimulans is om langer in het spel te blijven. Vooral ook in de samenwerking met anderen zit weer een hele grote uitdaging en oefening om niet op te geven als anderen niet meedoen wat jij wil. Via het spel wordt de kleuter uitgedaagd om vol te houden in te zoeken naar oplossingen.

 

Kijk goed naar de samenstelling!


Als je kijkt naar de leeftijden in de spelontwikkeling, zie je direct al een probleem dat zich kan voordoen: het ene kind wil bijvoorbeeld wel rollenspel spelen, maar krijgt de andere kinderen niet mee. Deze kinderen bevinden zich dan waarschijnlijk in een andere fase van de ontwikkeling. Je kunt je voorstellen dat het frustrerend is wanneer jij mooie spelideeën hebt, maar niemand met je mee wil spelen.

Kijk dus eens naar de samenstelling van de kinderen die in de huishoek spelen.

Misschien is er een ander kind dat mee kan spelen, of kun jij als leerkracht meespelen?

 

Downloads

 

Op zoek naar meer?


Boekentip:


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties?

Inspireer dan collega’s door jouw ideeën in een reactie op deze blog te delen!


.

.




3.219 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentários

Avaliado com 0 de 5 estrelas.
Ainda sem avaliações

Adicione uma avaliação

© 2020 by juf Angelique. This website has been designed using resources from Freepik.com

bottom of page