Als leerkracht moet je soms iets presenteren aan collega's of ouders.
Misschien vind je dit lastig? Presenteren kun je leren!
In deze blog help ik je op weg om vaardig(-er) te worden in presenteren.
Een goede voorbereiding is het halve werk!
Een goede presentatie kent drie fasen:
De voorbereidingsfase
De opbouwfase
De presentatie
Voordat je gaat presenteren moet je eerst goed vaststellen wat het doel is van de presentatie, wat je wilt vertellen en aan wie. Het maakt tenslotte veel verschil of je een nieuwe methode presenteert aan collega’s of aan ouders. De doelen en inhoud zullen anders zijn en je zult andere woorden gebruiken. Bij de voorbereiding is het ook van belang dat je keuzes maakt over de hulpmiddelen die je gebruikt en de presentatievorm. Wil je bijvoorbeeld een plenair praatje houden of ook in groepen uiteen gaan?
En wil je liever een interactief praatje houden of het liever bij een voordracht houden?
Samengevat stel je jezelf tijdens een voorbereiding dus de volgende vragen:
Wat is mijn doel? Waarom houd ik deze presentatie?
Wat is de inhoud? Wat wil ik vertellen?
Wie ga ik dit vertellen? En waar moet ik bij deze doelgroep rekening mee houden?
Wat heb ik daarvoor nodig? Welke hulpmiddelen/media ga ik gebruiken?
Welke werkvorm(-en) ga ik gebruiken? Hoe zorg ik daarbij voor interactie?
De opbouwfase
Maak daarna op basis van de doelen en doelgroep een globale opzet van de inhoud.
Een heldere structuur is daarbij belangrijk voor jezelf en om de aandacht van het publiek vast te houden.
Verdeel het verhaal in verschillende onderdelen (hoofdstukken)
Zorg dat het verhaal een kop en staart heeft.
Kies vervolgens een presentatietool die past bij je verhaal. PowerPoint is een hele bekende tool, maar denk bijvoorbeeld ook eens aan Prezi of een videopresentatie.
Start met jezelf voor te stellen
Begin altijd met een programma of inhoudsopgave en doelen
Zorg dat de hoofdstukken duidelijk zichtbaar zijn door titels te gebruiken.
Zorg ervoor dat de dia’s alleen ter ondersteuning van het verhaal dienen. Gebruik weinig tekst: steekwoorden in plaats van zinnen.
Zorg bij opsommingen voor maximaal zeven onderdelen.
Een beeld zegt meer dan 1000 woorden. Kies dus voor originele beelden ter ondersteuning van je verhaal, in plaats van standaard illustraties. Ga hiervoor op zoek naar prikkelende rechtsvrije foto’s of gebruik foto’s uit je eigen klassenpraktijk.
Besteed niet meer dan 2 minuten per dia.
Eindig altijd met een terugblik op de doelen en ruimte voor vragen.
Presenteren
Als het ‘script’ klaar is ga je nadenken over de wijze van presenteren (de presentatietechniek) en het gebruik van hulpmiddelen. Hoe je spreekt (het volume, de articulatie, het tempo en de intonatie) en hoe je je gedraagt (je houding, gebaren, oogcontact en mimiek) leveren een grote bijdrage aan de effectiviteit van de presentatie.
Het zorgt voor:
1. Interactie
Interactie is de wisselwerking tussen jou en je publiek. Hiervoor is het belangrijk dat je contact maakt. Dit betekent dat je je open en vriendelijk opstelt. Je kijkt rond en je kijkt mensen aan. Reageer op spontane opmerkingen en vragen, geef ruimte om te reageren, om vragen te stellen en toon belangstelling.
2. Afwisseling
Enerzijds kun je voor afwisseling zorgen door woord, beeld en geluid in je presentatie te verwerken. Anderzijds kan dat door je natuurlijke instrumenten, zoals je lichaam, stem, ogen en gezicht te gebruiken. Hiermee kun je spelen.
Je kunt ervoor kiezen om met het publiek te dansen door: Je houding vaak te veranderen, veel rond te lopen, je verhaal met gebaren te ondersteunen, door te parten, hard te praten, snel te praten, op een hoge toon te praten, veel oogcontact te maken en rond te kijken en door veel gevoelens en mimiek te tonen.
Je kunt er ook voor kiezen om juist even pas op de plaats te doen door bijvoorbeeld: te gaan zitten, stil te gaan en blijven staan, stiltes te laten vallen, zacht te praten, langzaam te praten, op een lage toon te praten, ongericht te kijken, je blik te laten rusten, geen oogcontact te zoeken, geen gevoelens en weinig/geen mimiek te gebruiken.
Dit hangt natuurlijk af van de inhoud en wat daarbij past.
Een goede oefening is om eens een leuk verhaal heel enthousiast aan iemand te vertellen en hierbij de armen stijf over elkaar te houden. Daarna vertel je een heel ingrijpend verhaal, terwijl je heel uitbundige gebaren met je armen maakt. Je zult merken dat dit niet klopt, je maakt dan veel minder contact met degene aan wie je het verhaal vertelt.
3. Sturing
Met sturing wordt bedoeld dat je het publiek de weg wijst. Dit doe je bijvoorbeeld door: Een adempauze in te lassen als een onderdeel is afgerond
Met de vingers mee te tellen bij een puntsgewijze opsomming
Met gebaren, intonatie en mimiek duidelijk te maken dat iets belangrijk is
Met een korte knik aan te geven dat de spreker de vragensteller heeft gezien
Het spreektempo aan te passen als je publiek dingen op- of overschrijft
Tussentijds te verwijzen naar het doel van de presentatie (welke informatie wil je overbrengen?)
Het publiek bij de boodschap te betrekken door vragen te stellen
De presentatie levendig te houden met aansprekende anekdotes.
Wil je je hierin verder bekwamen, kijk dan eens op internet hoe andere sprekers dit doen.
Wat past bij jou en zou je ook kunnen toepassen?
4. Geloofwaardigheid
Als je zelf je verhaal niet gelooft, dan zal het publiek dit zeker niet doen.
Je geloofwaardigheid hangt af van je deskundigheid en betrouwbaarheid.
Gun jezelf daarom de tijd en de rust om te laten zien wat je kunt en weet.
Bied het publiek de gelegenheid om vragen te stellen en op het verhaal te reageren.
Weet je het antwoord op een vraag niet? Wees hier eerlijk over en zeg dat je er op een later tijdstip op terugkomt. Zo kun je je inlezen en een onderbouwd antwoord geven.
Je belangrijkste boodschap, bijvoorbeeld een oneliner, breng je met de meeste nadruk en omgeven door stiltes. Het zijn zinnen of vragen waar het publiek graag met volle overtuiging ja op wil antwoorden. Om dit te oefenen is het goed om een korte presentatie te houden voor een ander, waarbij je vooraf een paar korte zinnen en oneliners formuleert. Je vraagt degene voor wie je de korte presentatie houdt te gaan staan wanneer hij graag volmondig ja zou willen zeggen.
Oefenen en aanpassen
Nu is het tijd om al het voorgaande in de praktijk te brengen en te oefenen.
Creëer daarvoor een oefensituatie, waarin je voor een aantal toeschouwers de presentatie houdt. Na afloop van de presentatie vraag je om feedback.
Vraag je proefpubliek feedback over:
De doelgerichtheid van je presentatie: Zijn de doelen waarom je deze presentatie houdt helder? Sluit je presentatie aan op de behoefte, het niveau en de verwachting van je publiek (behoefte, niveau, verwachting, enz.) ?
De inhoud van je presentatie: Zijn de doelen benoemd? Is de opbouw helder? Heeft het verhaal een duidelijke kop, middenstuk en staart? Is de kernboodschap overgekomen? Past de inhoud bij het publiek, de situatie en de spreker zelf?
De vorm van de presentatie: Heb je het publiek voldoende betrokken? Heb je voldoende afwisseling geboden? Heb je het publiek voldoende door de presentatie geleid? Toonde je deskundigheid? Was je duidelijk te zien en te verstaan?
Je kunt jezelf ook filmen en de presentatie daarna terug kijken.
Op basis van de feedback en deze beelden pas je dan vervolgens je presentatie aan.
Valkuilen bij een presentatie
Bekende valkuilen bij het presenteren zijn:
Stopwoordjes
Veelvoorkomende stopwoordjes zijn "eigenlijk", "zeg maar" en "uhh"
Deze zijn lastig te voorkomen, maar probeer ze toch te vermijden, want bij veelvuldig gebruik kunnen deze stopwoorden enorm gaan irriteren bij het publiek.
Jezelf niet voorstellen
Het is belangrijk om een persoonlijke verbinding te maken met je publiek.
Vertel daarom bij de start van je presentatie wie je bent en wat je functie is op school.
En geef als het even kan de toehoorders een hand bij binnenkomst.
(Te veel) bewegingen
Wiebelen met een voet, telkens je haar achter je oren doen, friemelen met je vingers.
Niet fijn om naar te kijken, dus let erop tijdens het oefenen.
Vragen uit het publiek niet herhalen
Als een van de toehoorders een vraag stelt, moet je die vraag altijd duidelijk herhalen voordat je hem beantwoordt. Het is namelijk erg vervelend als de rest van het publiek de vraag niet heeft gehoord en dus geen idee heeft waar je antwoord op geeft.
Niet aansluiten bij de doelgroep
Vermijd het gebruik van termen en vaktaal die voor jou misschien gesneden koek zijn, maar voor je doelgroep niet.
Te veel meegaan met een toehoorder die veel aandacht vraagt:
Je kent het vast: een ouder of collega die tijdens een presentatie veel aandacht vraagt voor zijn eigen specifieke issues. Ga daar niet in mee! Zeg dat je zijn zorgen/vragen begrijpt en dat je er achteraf in een persoonlijk gesprek graag op terugkomt.
Op zoek naar meer?
Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest
Heb je zelf ook nog leuke suggesties? Laat dan een reactie achter!
.
.
.
Komentarze