In de hoeken kunnen kleuters op hun eigen niveau spelen. De ontwikkeling van rollenspel verloopt langs een aantal stadia, die voor alle kinderen hetzelfde zijn en veel zeggen over de ontwikkeling van het kind. Het is fijn om de verschillende stadia te kennen, om de activiteiten van kinderen nog beter te leren begrijpen en daar in je spel- en materialenaanbod nog beter op te kunnen inspelen. In deze blog lees je er meer over.

Spelen is leren
Spel is voor jonge kinderen per definitie een activiteit die plezier verschaft.
Dat is vaak ook te zien aan de mate waarin het kind betrokken is en in zijn spel opgaat.
Spelen is een zelfgekozen activiteit; het is een essentiële bron van leren en ontwikkelen.
Een kind speelt zolang het er zin in heeft. Onbewust selecteren kinderen steeds datgene waardoor ze verder kunnen komen en een nieuwe stap in hun ontwikkeling kunnen maken.
Dit gaat wel alleen op voor kinderen, die de basiskenmerken laten zien (zelfvertrouwen hebben, nieuwsgierig en ondernemend zijn en jezelf veilig voelen).
Meer hierover lees je in mijn blog: Hoe kleuters zich ontwikkelen
Wanneer het bij een kind aan deze basiskenmerken schort, dan zal dit ook terug te vinden zijn in lagere ontwikkelingsscores bij de ontwikkelingslijnen voor spel en waarschijnlijk ook bij een of meerdere andere ontwikkelingsaspecten.
Factoren die bepalend zijn in de ontwikkeling van het spelen zijn:
Een toenemende gerichtheid op en rekening houden met anderen: van alleen voor jezelf tot echt samenspelen.
Toenemende complexiteit: kinderen die met bouwmaterialen een plattegrond namaken bevinden zich niet meer op het niveau van oefenspel, terwijl oefening zeker nog wel een (bij-)rol vervult.
De ontwikkeling van de spelkwaliteit. Het gaat daarbij om spelaspecten als: spelmotivatie, creativiteit en initiatief.
De zone van de naaste ontwikkeling
In de kleuterleeftijd zijn de meeste grote ontwikkelingsdomeinen in het brein aangelegd.
De mate waarin deze zijn aangelegd is afhankelijk van de mate waarin ouders/verzorgers en professionals de kinderen hierin hebben laten oefenen. Naast dat ieder kind zijn eigen genetische bouwplan heeft is dus ook een kwestie van trainen en stimuleren.
Oefening baart kunst! In de praktijk zie je dan ook dat de beginsituaties van kleuters erg veel kunnen verschillen. De ene kleuter die net op school komt heeft al veel meer vaardigheden dan de andere. Kinderen ontwikkelen zich immers op hun eigen tempo en de ontwikkeling van een kleuter verloopt niet lineair, maar met sprongen.
In de wisselwerking tussen hersenontwikkeling en de stimulans vanuit de omgeving is het belangrijk dat er rekening wordt gehouden met de verschillende leergevoelige perioden in de hersenen. Trainen en stimuleren is namelijk van belang om de ontwikkeling te stimuleren, maar tegelijkertijd kent het kleuterbrein ook leergevoelige fases waarbij het oefenen en trainen van specifieke vaardigheden juist weinig zinvol is.
Het heeft dus geen zin om met scholing en training van bepaalde vaardigheden te beginnen (bijvoorbeeld lezen en schrijven) als het brein van de kleuter daar nog niet aan toe zijn.
Om de spelontwikkeling te stimuleren moet je werken vanuit een sterk en beredeneerd aanbod. Een aanbod dat de zone van de naaste ontwikkeling aanspreekt.
Deze zone bevindt zich tussen het niveau van de actuele zelfstandige ontwikkeling van een kind en het niveau waarop het kind ondersteuning nodig heeft. De zone van de naaste ontwikkeling is een fase die uitdagingen en kansen biedt om een kind verder te brengen.

Als leerkracht moet je dus beschikken over kennis van de ontwikkelingslijnen, met concrete tussendoelen, verdeeld over de periodes gedurende het schooljaar.
Deze leerlijnen vormen de basis voor een beredeneerd aanbod, die past bij de doelgroep en hun ‘zone van de naaste ontwikkeling’. Op basis van dit beredeneerde aanbod zal een leerkracht zichzelf als didactisch instrument kunnen inzetten; de leerkracht die instrueert, modelt en/of gericht evalueert. Daarbij is het van belang dat hij/zij niet activiteitgericht te werk gaat maar doelgericht. De activiteit kan een kind immers middels zijn of haar intrinsieke motivatie wel zelf ontwerpen.
Uit onderzoeken blijkt dat de spelontwikkeling van kinderen hun cognitieve vaardigheden spiegelen. De verschillende stadia zijn een leuke gids, die je laat nadenken over wat je ziet. Kennis van de spelfasen biedt een leerkracht dus ook zicht op het niveau van die cognitieve ontwikkeling, waardoor de leerkracht een kind beter kan begrijpen en helpen in de zone van zijn naaste ontwikkeling en op die manier zijn symbolisch denken kan versterken.
Als een leerkracht herkent waar een kind is, zal hij/zij het kind daaromheen ondersteunen, in plaats van te proberen een structuur met hen te bouwen die misschien te complex is en te ver verwijderd is van waar het kind zich in ontwikkeling bevindt.
Daarbij dient wel opgemerkt te worden dat, hoewel kinderen ernaar neigen de opeenvolgende fases te doorlopen, zij ook af en toe spel laten zien dat hun bekwaamheid niet weerspiegelt. De ontwikkelingsfasen zijn namelijk geen afbakeningen maar een doorgroeiende lijn. Dat betekent dat een kind nog steeds kenmerken van een vorige fase kan laten zien.
Verschillende stadia
In grote lijnen zou je kunnen zeggen dat de ontwikkeling van spel start met een manipulatieve fase. In deze fase manipuleren kinderen met nieuw materiaal voordat ze er werkelijk mee gaan spelen. Op deze manier ervaren ze de mogelijkheden, maar vooral ook de onmogelijkheden van het materiaal. Naarmate kinderen zich verder ontwikkelen, zullen ze vanuit manipuleren met materialen steeds meer behoefte krijgen om doelgerichter te gaan spelen. Elk kind doorloopt dezelfde stadia in dezelfde volgorde. Het tempo waarin en de leeftijd waarop deze stadia worden doorlopen is echter voor iedereen verschillend.
Manipulerend spel
Alle kinderen starten ergens tussen 2-3 jaar met manipulatief oefenspel.
Dit spel is materiaalgericht met toevallige symbolische handelingen.
Dit houdt in dat kinderen voorwerpen handelend gaan verkennen: ze rijden bijvoorbeeld met een auto en stapelen blokken.
Dit spel kenmerkt zich op de volgende manieren:
Planmatig handelen: Het kind heeft nog geen plan tijdens het spel. Het ‘doen’ overheerst.
Rollen: Het kind heeft geen rol.
Materialen en handelingen: Het kind verkent en is gericht op de eigenschappen van materiaal. In deze fase is het belangrijk dat je dubbel speelgoed in je hoeken hebt liggen,, zodat kinderen elkaar kunnen imiteren.
Speelduur: Het kind verkent materialen, soms korter, soms langer.
Samenspel: In deze fase spelen kinderen vaak nog alleen.
Taalgebruik: Het kind maakt regelmatig speelgeluiden, maar verder gebruikt het niet zoveel taal.
Spelscenario: Er is geen spelverhaal. Het kind imiteert handelingen, kan handelingen van anderen overnemen of eenvoudige aanwijzingen opvolgen.
Eenvoudig symbolisch spel
Al handelend koppelen de kleuters, meestal tussen 3-4 jaar, steeds meer betekenis aan hun acties (bijv. roeren in een kookpot, op en af rijden met een auto…) en laten ze een aanzet tot eenvoudig symbolisch spel zien. Dit spel is handelingsgericht.
Dit spel kenmerkt zich op de volgende manieren:
Planmatig handelen: Het kind heeft nog nauwelijks een plan. Het kan wel benoemen met welk materiaal het wil spelen en soms wat het daarmee gaat doen.
Rollen: Het kind laat geleidelijk aan symbolisch spel zien: het imiteert handelingen die het volwassenen zien doen. Het kind roert bijvoorbeeld met een lepel in een pan of legt een baby in bed. Vanuit het handelen kan achteraf een koppeling ontstaan met een rol. Het kind ‘ontdekt’ als het ware dat het moeder of vader is, of buschauffeur. Soms krijgt het kind een rol toebedeeld van kinderen die verder zijn in de spelontwikkeling. Het kind houdt zich nog niet aan de regels bij de rol.
Materialen en handelingen: Kinderen zijn in deze fase nog steeds gericht op de handelingen en het spelen met het materiaal. In deze fase is het belangrijk dat je dubbel speelgoed in je hoeken hebt liggen, zodat kinderen elkaar kunnen imiteren.
Speelduur: Enkele minuten.
Samenspel: In deze fase zijn kinderen nog niet gericht op anderen en spelen ze nog hoofdzakelijk naast elkaar (parallelspel). Dit houdt in dat ze zich weliswaar in elkaars nabijheid bevinden, maar dat iedereen zijn eigen spel speelt. Het pel is nog sterk gericht op het nadoen van anderen (imitatiespel).
Taalgebruik: Het kind gebruikt nu ook handelingsbegeleidende taal en praat daarbij hardop tegen zichzelf. Het verwoordt wat het doet "Zo, even roeren." "Die daarin."
Spelscenario: Het kind speelt een eenvoudig scenario met een beperkt aantal handelingen. Het kan met ondersteuning handelingen en rollen opnemen in het spel. Het zijn nog korte, eerder eenvoudige scripts, waar nog weinig verder plan achter zit. Benoemen waar het kind mee wil spelen en wat het wil spelen, lukt hierin steeds beter.
Associatief spel
De ontwikkeling van het (eenvoudige) symbolisch spel zet zich voort en maakt geleidelijk aan plaats voor het associatieve spel.
Dit spel kenmerkt zich op de volgende manieren:
Planmatig handelen: Het kind heeft nog nauwelijks een plan. Het kan wel benoemen met welk materiaal het wil spelen en soms wat het daarmee gaat doen.
Rollen: Het kind heeft geen rol.
Materialen en handelingen: Het kind verleent in deze spelfase een andere betekenis aan voorwerpen dan de gebruikelijke (een grote doos wordt bijvoorbeeld een huis). In deze fase zijn rol ondersteunende materialen belangrijk. Kinderen komen makkelijker tot doen-alsof spel met materialen die ze herkennen uit de echte wereld. Zoek ook naar voorwerpen die samen handelen en interactie ondersteunen, zoals: verband of pleisters bij de dokter, een kassa met geld in de winkel, een pasje in de bibliotheek enz.
Speelduur: Enkele minuten
Samenspel: In deze fase wordt er nog veel alleen gespeeld. Dat gebeurt wel steeds vaker in de nabijheid van andere kinderen. Dat wil zeggen dat kinderen nog veel alleen, maar al wel in de nabijheid van een ander kind spelen.
Taalgebruik: Het kind beschrijft losse handelingen en praat hardop tegen zichzelf.
Spelscenario: Het spel houdt nu wel verband met elkaar, maar er is geen samenwerking in de vorm van overleg en onderlinge afstemming van de activiteiten. Bijvoorbeeld: het ene kind bouwt een garage en het andere kind rijdt met auto's.
Eenvoudig rollenspel
Het eenvoudige symbolische spel verandert ergens tussen 4-5 jaar in eenvoudig rolgericht spel. Dit spel kenmerkt zich op de volgende manieren:
Planmatig handelen: Het naspelen van wat ze hebben leren kennen, maakt plaats voor het zelf bedenken van onderwerpen en bijbehorende rollen. Het kind plant rollen en handelingen vooraf en tijdens het spel.
Rollen: Het kind raakt in zijn spel steeds meer betrokken bij specifieke rollen. Het wil een bepaald personage spelen, bijvoorbeeld de grote zus of politieagent. Het kind heeft ideeën over wat zo iemand doet en zoekt daarbij de materialen en voorwerpen die het nodig heeft.
Materialen en handelingen: Het kind kiest gerichter voor materiaal dat specifieke invulling geeft aan de rol. In deze fase zijn rol ondersteunende materialen belangrijk. Kinderen komen makkelijker tot doen-alsof spel met materialen die ze herkennen uit de echte wereld. Zoek ook naar voorwerpen die samen handelen en interactie ondersteunen, zoals: verband of pleisters bij de dokter, een kassa met geld in de winkel, een pasje in de bibliotheek enz.
Speelduur: 10 minuten en langer
Samenspel: Er ontstaat meer samenspel, maar soms zie je nog vluchtige tussendoorcontacten en beginnend samenspel, waarbij meerdere kinderen in dezelfde hoek aan het spelen zijn, zonder dat er interactie met elkaar plaatsvindt.
Taalgebruik: Het kind beschrijft rollen en handelingen. Dat zijn zinnen en woorden die kenmerkend zijn voor de rol die gespeeld wordt. "Goedemorgen, waarmee kan ik u helpen?"
Spelscenario: Het kind komt zelf met spelideeën, speelt vertrouwde scenario’s helemaal uit en neemt in het scenario ideeën van anderen over.
Uitgebreid rollenspel
Tussen de 5-6 jaar wordt het eenvoudige rollenspel steeds meer uitgebreid.
Het kind dat eten klaar maakt, voegt meerdere ingrediënten toe en dekt de tafel.
Het kind met de telefoon heeft met oma gebeld en gaat er nu op visite.
Dit spel is verhaalgericht en kenmerkt zich op de volgende manieren:
Planmatig handelen: De voorbereiding van het spel neemt een steeds grotere rol. Het kind maakt vooraf plannen voor het spelscenario.
Rollen: Het kind raakt steeds meer gericht op wat de personages in het spel meemaken. Kinderen krijgen in deze fase ook oog voor details in de rol en voor de relaties tussen verschillende rollen. Ze spelen graag zoals het ´in het echt´ gaat.
Materialen en handelingen: Bij het rollenspel is de aanwezigheid van het "juiste" materiaal geen voorwaarde meer. Er worden in plaats daarvan dingen gebruikt die erop lijken of die als zodanig worden benoemd; een tak wordt bijvoorbeeld een toverstok (fantasiespel). De spelactiviteiten worden complexer, mede doordat kinderen steeds meer gebruiksmogelijkheden van spelmaterialen ontdekken.
Speelduur: Langere spelscenario’s en over dagdelen verspreid.
Samenspel: In deze fase kunnen kinderen ook steeds beter samenspelen
Taalgebruik: Er wordt veel taal gebruikt. Het kind beschrijft rollen, handelingen en spelscenario’s. Kinderen overleggen nu ook meer over wat en hoe ze spelen. Ze gebruiken daarbij ook metataal, taal over het spel. "Dan ging hij eerst heel hard achter de dief aan en daarna botste die tegen de boom."
Spelscenario: De kinderen bedenken nu samen met een ander een samenhangend spelverhaal, maken daarbij afspraken over rollen, houden zich aan regels en afspraken en kunnen hun beurt afwachten. Er is variatie in scenario’s.
Dit interactieve rollenspel ontstaat echter niet automatisch. Veel kinderen blijven op dit punt steken. En dit terwijl deze fase juist zo belangrijk is voor de ontwikkeling van het kind; hier wordt namelijk een beroep gedaan op de sociale gevoeligheid en vaardigheid.
Of kinderen klaar zijn voor deze fase, hangt van veel factoren af.
Kinderen zijn daarin vooral afhankelijk van hun sociale omgeving.
Wordt er thuis dezelfde taal gesproken als op school? Wordt er gespeeld in de vrije tijd? Stimuleren ook andere volwassenen het spel?
Als kinderen niet tot deze fase van spel komen, is het belangrijk dat de leerkracht ingrijpt. Misschien is dit soms al nodig bij eerdere vormen van spel.
Realistisch rollenspel
Vanaf 6 jaar diepen kinderen het rollenspel nog verder uit en komen ze met realistische spelideeën. Dit vol ontwikkeld rollenspel is plangericht.
Het kenmerkt zich op de volgende manieren:
Planmatig handelen: Kinderen hebben veel plezier aan het plannen van spel. Ze denken en praten langdurig over het spelverhaal en bereiden het spel voor. Daarbij houden ze zich strikt aan hoe ze denken dat het in de echte of in hun gezamenlijk gefantaseerde wereld gaat.
Rollen: Het kind speelt soms meerdere rollen in het spel en de rollen staan in sociale relatie tot elkaar
Materialen en handelingen: Het kind speelt ook zonder materialen. Het doet alsof. Materialen vervullen een doelbewuste rol in het spel.
Speelduur: Spelscenario’s van dagen. Onderbroken spel wordt weer opgepakt.
Samenspel: In deze fase kost het loslaten van eigen wensen en behoeften ook steeds minder moeite en heeft de egocentrische instelling niet meer de overhand, waardoor kinderen zich nu ook enigermate kunnen verplaatsen in de rollen van anderen, zich beter aan spelregels kunnen houden en ook steeds beter kunnen aansluiten op het spel van een ander.
Taalgebruik: Het kind beschrijft rollen, handelingen en spelscenario’s. Het gaat in dialoog en gebruikt taal voor rolgebonden handeling
Spelscenario: Het kind bouwt samen met anderen een (opeenvolging) van spelscenario’s op. Het kind gaat ook verder in op eerdere spelervaringen. Er is variatie in scenario’s door thema’s uit verhalen, boeken, de echte wereld enz
Deze ontwikkeling verloopt niet lineair, maar wordt bevorderd door de spelervaringen die kinderen meemaken. Des te meer spelervaringen kinderen hebben, des te meer en vaker laten ze thematisch rollenspel zien. Ook de kennis van materialen doet ertoe.
Als kinderen nieuwe materialen aangereikt krijgen, zal de aandacht eerst ook helemaal naar deze materialen gaan voordat er weer aandacht voor de ‘rol’ is
Wordt hier wel geleerd?
Als leerkracht plan je jouw aanbod zorgvuldig en heb je de beste intenties wanneer het aankomt op de ontwikkeling van kinderen.
Maar hoe weet je nu of de door jouw georganiseerde (spel-)activiteiten de ontwikkeling van de kinderen ook daadwerkelijk bevorderen?
Om dit te kunnen beoordelen is het belangrijk om te weten hoe kleuters leren.
Jonge kinderen zijn intrinsiek gedreven. Zij willen het liefst direct handelend actief aan de slag gaan met de dingen in het hier en nu die hun interesse wekken.
Jonge kinderen leren door te kijken en imiteren, ontdekken en doen en te herhalen en oefenen. Hun jonge brein heeft honger naar nieuwe kennis en ervaringen.
Tegenwoordig wordt vaak gesproken over spelend leren of lerend spelen, maar wat wordt hier nou eigenlijk mee bedoeld? Is er eigenlijk wel spel waar je niets van leert?
Wordt er bedoeld dat kinderen echt mogen spelen en dat ze daar heel veel van leren of dat het leren gewoon zo leuk mogelijk worden gemaakt? Spelen en opdrachten gaan echter niet samen. Kinderen moeten bij spel zelf een betekenis geven aan materialen als ze spelen.
In veel kleuterklassen zie je het spelenderwijs leren steeds meer verdwijnen en lijkt het alsof het aanbieden van leerkrachtvaardigheden, die te maken hebben met het overdragen van kennis en het geven van instructie, belangrijker te worden.
Vaak denken we bij doelen ook aan activiteiten, die we in de kring moeten doen, waarna je kunt afvinken of de kinderen deze doelen hebben behaald. Bij spel, een activiteit die minder meetbaar is, lijken veel leerkrachten het gevoel te hebben de controle op de ontwikkeling van de kinderen te verliezen. Kinderen leren echter ook niet lopen door de instructies die wij ze geven en toch leren ze gewoon lopen. Zo zit het ook met het leren van andere dingen.
Durven inzetten van hoekenspel in je beredeneerde aanbod heeft vaak te maken met controle loslaten en het durven vertrouwen op de natuurlijke ontwikkeling van een kind in plaats van iets te willen repareren wat nog niet gebroken is.
Moeten je kinderen dan maar gewoon hun gang laten gaan? Nee!
Wanneer we spreken van leren door te spelen, bedoelen we dat kinderen het geleerde moeten verwerken tijdens het spel, voor ze zich de nieuwe kennis en vaardigheden eigen maken en in een andere situatie kunnen gebruiken. Alleen vrij spel is dus nog geen onderwijs; het wordt pas onderwijs doordat de leerkracht invloed uitoefent op dat vrije spel. Om kansen te pakken en te creëren om de ontwikkeling van kinderen te stimuleren, zorgt de leerkracht voor de juiste inbreng vooraf, tijdens en na het spelen.
Dat doe je niet door kinderen te sturen, maar door de intrinsieke motivatie te verhogen, aan te sluiten op de zone van de naaste ontwikkeling, rijke hoeken in te richten, een duidelijke en functionele organisatiewijze te hanteren en het spel te begeleiden.
Kenmerken van spel dat de ontwikkeling van jonge kinderen stimuleert, zijn:
Het is plezierig en vreugdevol.
Het kent geen doelen en is spontaan.
De leerlingen bepalen wat ze doen.
Het is vrij van regels van buitenaf.
Het is niet letterlijk (kan doen-alsof elementen bevatten) en heeft een eigen realiteit.
Het roept actieve betrokkenheid op.
Kinderen die nog niet zo ver in hun ontwikkeling zijn, laten wellicht nog weinig rollenspel zien, maar bijvoorbeeld vooral hanterend spel. Zij hebben de ervaringen die deze spelvorm biedt wellicht nog nodig, maar misschien zijn ze wel toe aan een volgende stap in spel.
Het is een misvatting dat kinderen zich vanzelf (dus zonder begeleiding) ontwikkelen door spel. Veel kinderen hebben hiervoor ondersteuning van een leerkracht nodig.
De kwaliteit van spel is dus mede afhankelijk van de begeleiding en ondersteuning door de leerkracht. Denk bijvoorbeeld aan kinderen die moeite hebben om hun aandacht te richten. Zij raken snel afgeleid en dwalen vaak van hoek naar hoek.
Spelbegeleiding kan helpen om te zien in welke spelcategorie kinderen verkeren en ook om na te gaan of kinderen al toe zijn aan een volgende stap. De leerkracht krijgt door gerichte observaties inzicht in het spelniveau en de thema’s die kinderen gebruiken.
Spelbegeleiding wordt aangeboden om kinderen te stimuleren in hun spelontwikkeling, maar kan ook worden gebruikt om andere aspecten van de ontwikkeling te stimuleren.
Meer over spelbegeleiding lees je in mijn blog: Spelbegeleiding
Intrinsieke motivatie
Om tot ontwikkeling te komen moet je de intrinsieke motivatie van kleuters aanspreken.
Ieder kind bezit het vermogen om ergens hoog betrokken mee aan de slag te gaan.
Wanneer je daar als leerkracht op kunt aansluiten, vergemakkelijk je het leren voor een kind.
Hoge betrokkenheid kenmerkt zich door een aantal aspecten, zoals
Een hoge concentratie, waarbij het kind alles om zich heen vergeet en opgaat in zijn spel of taak.
Een sterke intrinsieke motivatie waarbij het kind uit zichzelf gedreven is om de activiteit uit te voeren.
Openstaan voor de omgeving en wat deze hem te bieden heeft.
Intense mentale activiteit.
Voldoening die voortvloeit uit de onbedwingbare drang om dingen te onderzoeken en ondervinden
De grenzen van het eigen kunnen verkennen en zichzelf uitdagen.
Om de mate waarin kinderen betrokken met iets bezig zijn van elkaar te kunnen onderscheiden heeft Ferre Laevers de Leuvense schaal van betrokkenheid als indicator voor ontwikkeling ontwikkeld. Hij stelt dat wanneer kinderen hoog betrokken zijn er ook fundamentele ontwikkeling plaatsvindt.
Om de mate van betrokkenheid te kunnen onderscheiden heeft hij vijf schaalwaarden ontwikkeld, ieder voorzien van concrete gedrag. Schaal 1 beschrijft het minst betrokken gedrag. Schaal 5 beschrijft het hoogt betrokken gedrag. Wanneer een kleuter een schaalwaarde van 3,5 of hoger dan is dat voldoende om in ontwikkeling te zijn.

De Leuvense betrokkenheidsschaal helpt je de vraag te beantwoorden: Wordt hier wel geleerd? Mocht je twijfelen aan de opbrengsten van het spel, onthoud dan dat je dit terugziet in de intensiteit en betrokkenheid tijdens het spelen. Kinderen die intens betrokken aan het spelen zijn, zijn namelijk altijd aan het leren. Wanneer kinderen cognitief te weinig worden uitgedaagd dan zie je dit terug in lage scores op hun betrokkenheid.
Wanneer je dus in staat bent om de betrokkenheid van kinderen tijdens spel te beoordelen, dan kun je het onderscheid maken tussen kinderen die gewoon lekker bezig zijn en kinderen die zich ontwikkelen. Wanneer je tijdens een doelgerichte activiteit een lage betrokkenheid ziet, heeft deze dus ook weinig waarde voor jouw observatie. Laat daarom iedere observatie van kennis- en of vaardigheidsdoelen samengaan met de observatie van betrokkenheid.
Naast dat je de betrokkenheid kan observeren op kindniveau, kan dat overigens ook op groepsniveau. Als de groep grotendeels of als geheel minder betrokken is, dan vraagt dat om direct ingrijpen, omdat weinig betrokkenheid dus niet leidt tot leren.
De mate waarin kinderen betrokken zijn, schommelt wel gedurende de dag.
Het is voor leerkrachten dus niet alleen zaak te leren zien of een kind betrokken is en in welke mate, maar ook tijdens verschillende momenten. Houd daarnaast in de gaten dat een kleuter van 5-6 jaar gemiddeld maar 8 minuten hoog betrokken kan zijn.
Spel en de rol van zelfsturing
Bij de ontwikkeling van spel is zelfsturing een belangrijk aspect. Het is de motor voor kwalitatief spel. Wanneer een kind nog weinig zelfsturing heeft zal zijn spel kwalitatief ook minder goed zijn. Het is dus belangrijk om deze zelfsturing te stimuleren.
Onder zelfsturing wordt verstaan:
Kiezen:
Geleidelijk aan groeit bij de kleuter een duidelijker beeld van het spel dat hij wil spelen.
Wat aanvankelijk nog toevallig ontstaat, wordt steeds meer een doelbewust gekozen.
Scenario:
Aanvankelijk is er nog weinig sprake van planmatigheid: wat gebeurt, dat gebeurt.
Er komen steeds meer stappen die op elkaar gaan volgen en het spel wordt complexer. Vooral het openstaan voor ideeën van andere kinderen, betekent een hele impuls in het verder bedenken en uitvoeren van steeds uitgebreidere plannen.
Afstand nemen:
Nadenken over het spel is aanvankelijk nog beperkt. De kleuter handelt gewoon.
Afstand nemen gebeurt dan ook eerder achteraf, terugblikkend. Er is een groei naar ook meer kunnen vooruitblikken. De openheid en flexibiliteit om ook andere ideeën mee te nemen en je eigen plan hierop bij te sturen, groeit mee.
Wil en doorzetting:
De korte, eenvoudige handelingen, vragen nog weinig doorzetting en handelingen wisselen elkaar dan ook snel af. Naarmate het spel rijker wordt, zien we dat de rol en de bijhorende regels een stimulans is om langer in het spel te blijven. Vooral ook in de samenwerking met anderen zit weer een hele grote uitdaging en oefening om niet op te geven als anderen niet meedoen wat jij wil. Via het spel wordt de kleuter uitgedaagd om vol te houden in te zoeken naar oplossingen.
Kijk goed naar de samenstelling!
Als je kijkt naar de leeftijden in de spelontwikkeling, zie je direct al een probleem dat zich kan voordoen: het ene kind wil bijvoorbeeld wel rollenspel spelen, maar krijgt de andere kinderen niet mee. Deze kinderen bevinden zich dan waarschijnlijk in een andere fase van de ontwikkeling. Je kunt je voorstellen dat het frustrerend is wanneer jij mooie spelideeën hebt, maar niemand met je mee wil spelen.
Kijk dus eens naar de samenstelling van de kinderen die in de huishoek spelen.
Misschien is er een ander kind dat mee kan spelen, of kun jij als leerkracht meespelen?
Op zoek naar meer?
Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn
Heb je zelf ook nog leuke suggesties?
Inspireer dan collega’s door jouw ideeën in een reactie op deze blog te delen!

.
Dit is super duidelijk geschreven met goede informatie! Ik schrijf momenteel mijn scriptie over het rollenspel in de themahoek. Heb je voor mij misschien een aantal bronnen bij deze tekst? Dan kan ik daarnaar verwijzen :)