site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken

Executieve vaardigheden

Foto van schrijver: Juf AngeliqueJuf Angelique

Bijgewerkt op: 10 nov 2024

Naarmate kinderen ouder worden, zijn ze steeds beter in staat om hun gedrag aan te sturen. Deze toename in zelfsturing is gerelateerd aan de ontwikkeling van executieve functies. Executieve functies zijn functies in je brein die het mogelijk maken om jouw gedrag, gedachten en gevoelens te sturen om zo doelgericht en sociaal gedrag in het dagelijkse leven te laten zien. Het gaat bijvoorbeeld over het vermogen om te organiseren, je te kunnen concentreren of om je gevoelens en gedrag te reguleren. Executieve vaardigheden heb je bijvoorbeeld nodig bij het geconcentreerd maken van een puzzel, het samen spelen met een gezelschapsspel en het gericht luisteren naar de leerkracht. In deze blog vertel ik je hoe deze functies zich ontwikkelen en waarom het trainen van executieve functies ook bij kleuters heel belangrijk is. Tevens geef ik je suggesties hoe je dit kunt doen.



Executieve vaardigheden


Om succesvol te zijn op school is méér nodig dan alleen een zekere mate van intelligentie.

Zo is het essentieel dat je als kind in staat bent om je aandacht te richten op de uitleg van de leerkracht, om op je stoel te blijven zitten als dat nodig is, om te weten waar je moet beginnen, om hulp te vragen als je er niet uitkomt, enzovoort. Om in het dagelijks leven doelgericht te kunnen functioneren, moeten we naast het hebben van intelligentie, echter ook ons gedrag, onze gedachten en onze emoties kunnen sturen.

Deze vaardigheid (zelfsturing) is afhankelijk van denkprocessen, namelijk de executieve functies (ook wel afgekort met EF). EF is dus een verzamelterm voor een set van processen die vanuit je hersenen worden geregeld en aangestuurd en die zorgen voor doelgericht en gepast gedrag in complexe of nieuwe situaties mogelijk maken.

Met deze functies bepalen we het doel van ons handelen en gedrag, schakelen we afleidende factoren uit, plannen we de volgorde van handelingen, voeren we de taken die daarvoor nodig zijn stap voor stap uit en controleren we het effect, waarbij we ook rekening houden met mogelijke toekomstige effecten. Denk aan iets plannen, je aandacht ergens bij houden, je impulsen onder controle houden, gemotiveerd zijn en op tijd komen.


Executieve functies zijn nodig om een koers te bepalen en koers te houden en worden gezien als de 'dirigent' van de cognitieve vaardigheden. Je hebt ze nodig in de dagelijkse praktijk en in het bijzonder bij het leren op school. Ieder mens heeft zijn eigen combinatie van sterke en zwakke executieve functies, waarbij de executieve functies niet op zichzelf staan, maar invloed hebben op elkaar en met elkaar samenwerken.

Executieve functies zijn een sterke voorspeller voor het schoolsucces, misschien nog wel meer dan de cognitieve bagage die een kind bezit. Zonder goede executieve functies kan een kind zijn intelligentie niet optimaal inzetten.


Om te leren en te ontwikkelen en om tot optimale prestaties op school te komen is routinematige activatie van gedrag in bepaalde situaties niet voldoende, en zijn executieve functies vereist. Het gaat dan bijvoorbeeld om:

  • Situaties waarbij planning en besluitvorming vereist is

  • Situaties waarbij bijsturing en foutencorrectie van gedrag nodig is

  • Nieuwe vormen van gedrag of nieuwe opeenvolgingen van handelingen

  • Gevaarlijke of technisch moeilijke situaties

  • Situaties waarbij ingeroest gedrag of gewoontes moeten worden doorbroken

Een kleuter die een bouwwerk wil maken, moet bijvoorbeeld een plan hebben, bedenken wat hij nodig heeft en het plan kunnen omgooien als hij tot de ontdekking komt dat het eerste idee niet werkt.

 

Welke executieve functies zijn er?


Er is geen eensgezindheid over de exacte invulling van de overkoepelende term van EF. Wetenschappers onderscheiden in totaal elf executieve functies.

Ze zijn te verdelen in denkfuncties en gedragsfuncties.

Deze functies staan ook niet op zichzelf, maar werken met elkaar samen en hebben elkaar ook nodig. De blauw gearceerde executieve vaardigheden worden ook wel de 'lagere orde EF' genoemd en komen in de kleuterleeftijd al zichtbaar tot ontwikkeling.

1. Respons-inhibitie/impulsbeheersing

Inhibitie of impulsbeheersing is als het ware een rem. Deze rem zorgt ervoor dat je nadenkt voordat je actie onderneemt en zorgt ervoor dat je niet reageert op afleidende irrelevante prikkels. Hierdoor kun je een reactie uitstellen of tegenhouden.

Een kind met een sterke respons-inhibitie kan ongepast gedrag afremmen, selectief de aandacht op iets richten en anderen op de beurt laten wachten en uit laten praten.

Vaak zal de respons-inhibitie minder sterk zijn in emotionele situaties.

Te weinig slaap en stress hebben ook invloed op de respons-inhibitie.


Het tegenovergestelde van reactie-inhibitie is impulsiviteit.

Mensen die overgeleverd zijn aan impulsen laten vaak ondoordacht gedrag zien en kunnen moeizaam initiatief tonen, lastig langdurig aandacht schenken aan iets, kunnen niet plannen en organiseren en hebben moeite met het oplossen van problemen.


Je inhibitie heb je nodig om te kunnen leren, maar ook in de omgang met anderen heb je deze rem nodig. Hoe eerder je deze impulsen kan onderdrukken, hoe groter het voordeel zal zijn op school, bij het maken van vrienden en vooral bij het realiseren van doelen.

Deze vaardigheid gaat ook samen met andere executieve functies, namelijk een goede emotieregulatie en metacognitie.


Een kleuter gebruikt zijn respons-inhibitie bijvoorbeeld om:

  • Op zijn/haar beurt te wachten.

  • Langer te kunnen luisteren en stil te zitten

  • Zijn/haar aandacht bij een taak te houden

  • Door te zetten als iets lastiger wordt

  • Na te denken voordat hij/zij iets doet of antwoord geeft

  • Gedrag dat een negatief resultaat oplevert te kunnen ‘remmen’ en regels en afspraken na te leven

  • De neiging om te gaan “spelen” i.p.v. eerst een werkje af te werken te kunnen weerstaan

  • Zijn geduld te bewaren als hij moet wachten

  • Instructies af te luisteren voordat hij/zij aan de slag gaat

  • In gevaarlijke situaties op de juiste manier te handelen

De ontwikkeling van de impulscontrole bij kleuters verklaart waarom oudere kleuters zich minder snel laten afleiden of beter kunnen wachten om een antwoord te geven totdat ze aan de beurt zijn.


2. Werkgeheugen

Dit is het vermogen om bepaalde prikkels/informatie in je geheugen tijdelijk vast te houden tijdens de uitvoering van andere handelingen of bewerkingen. Daarbij gaat het erom eerder geleerde vaardigheden of ervaringen toe te passen in een actuele of toekomstige situatie.


Een kleuter gebruikt zijn werkgeheugen bijvoorbeeld om:

  • Zijn/haar eigen plannen te onthouden

  • Aanwijzingen en instructies vast te houden en op te volgen

  • Te multitasken

  • Informatie uit het verleden en de toekomst aan elkaar te linken en te bewerken.

  • Meer complexe executieve functies zoals taakinitiatie te kunnen ontwikkelen.

  • Materialen te organiseren

  • Op zijn/haar eigen handelen te kunnen reflecteren. Daarvoor moet je jezelf goed herinneren wat je gedaan hebt, hoe je dat deed en waarom, want pas dan kun je er over nadenken.

  • Geheugenspelletjes te kunnen spelen (zoals "ik ga op reis en neem mee …")

  • Gemaakte afspraken te onthouden


Een beginnende lezer kan de letters, waarvan hij/zij de klankcodes heeft gekraakt, vasthouden totdat hij het woord auditief kan synthetiseren (klanken bij elkaar plakken tot een woord). De ontwikkeling van het werkgeheugen is de reden waarom kleuters, naarmate ze ouder worden, meervoudige instructies ook beter aankunnen.


Het werkgeheugen heeft grote impact op het 'schools' presteren en draagt bij aan de organisatie van kennis en bereikbaarheid ervan. Voor de korte termijn kunnen kinderen wel geheugensteuntjes 'trucjes' leren, maar uiteindelijk moeten kinderen zelfstandig het werkgeheugen inschakelen en dit leren gebruiken.


3. Emotieregulatie

Soms is het nodig om even terug te schakelen, om emoties te laten afzakken.

Op deze manier kun je voorkomen dat de emoties je gedrag gaan beheersen.

Dit betekent echter niet dat je je emoties uitschakelt, het betekent dat je op een adequate manier omgaat met je emoties. Emotieregulatie is dan ook het vermogen om emoties te reguleren om doelen te realiseren, taken te voltooien en gedrag te controleren en te sturen.


Kinderen die hun emoties ook in emotioneel geladen omstandigheden goed kunnen beheersen, worden niet zo snel driftig, kunnen goed omgaan met frustraties of teleurstellingen. Het goede reguleren van emoties zorgt ervoor dat een kind in deze situaties zijn/haar gedrag ook goed kan bijsturen.

Een kind met goed ontwikkelde emotieregulatie kan compromissen sluiten, is rustig wanneer het wint of verliest bij een spelletje en bemiddelt tussen ruziënde klasgenootjes.


Een kind die zijn emoties onvoldoende kan aan-of bijsturen wordt vaak overspoeld met emoties en kan dan boos of verdrietig reageren. Wanneer emoties je overrompelen, dan kun je niet optimaal functioneren. Ook kan het zo zijn dat een kind zijn/haar zenuwen niet onder controle heeft of krijgt. Ook dit heeft vaak invloed op het gedrag. Juist voor opgroeiende schoolkinderen is het belangrijk dat zij hun zenuwen de baas zijn of worden.

Denk bijvoorbeeld aan de moeilijkere toetsen en proefwerken die zij op latere leeftijd gaan krijgen. Een kind zal deze vaardigheid moeten ontwikkelen.

Het leren omgaan met emoties is niet alleen het onder controle houden van je emoties.

Het is ook je eigen emoties kunnen herkennen. Daarnaast is het ook van belang dat je de emoties bij anderen kunt herkennen en hier op een goede manier op kunt reageren.


Emotieregulatie heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het herstellen van situaties die hij/zij niet leuk vindt, conflicten, teleurstellingen en tegenslagen.

  • Het delen van speelgoed

  • Het zich kunnen uiten in woorden in plaats van tranen of daden

  • Het aanpassen van hun gedrag op situaties

  • Het aanvaarden van terechtwijzingen of kritiek

  • Ingewikkelde taken

  • Het kunnen toegeven dat hij/zij iets nog niet weet of kan

  • Het vertrouwen dat hij/zij iets wel kan

  • Het hebben van geduld

Deze vaardigheid gaat ook samen met andere executieve functies.

Metacognitie, respons-inhibitie en flexibiliteit zijn namelijk nodig om emoties te kunnen reguleren. Een eerste impuls moet weloverwogen onderdrukt kunnen worden als (razendsnel) bedacht wordt dat de opgekomen emotie negatieve effecten zou kunnen hebben. Hiervoor is ook wel enige flexibiliteit nodig om snel ander gedrag in de plaats te stellen van het onderdrukte gedrag.


4. Volgehouden aandacht

Volgehouden aandacht is de vaardigheid om je aandacht ergens op te richten en ondanks afleiding, vermoeidheid of verveling ook (lang) vast te houden. Het betekent dat je om kunt gaan met prikkels en dat je je aandacht op de meest relevante prikkel kan richten.


Goed geconcentreerd ergens mee bezig zijn vraagt om een goede impulsbeheersing, emotie-regulatie en doelgericht gedrag. Alleen als beïnvloedende gedachten en gevoelens geremd worden of onderdrukt worden kan de aandacht vastgehouden worden.

Ook van invloed hierbij is een goede planning/prioritering. Dit leidt namelijk tot doelgericht gedrag en dat zal ervoor zorgen dat de aandacht erbij gehouden wordt.


Een kleuter gebruikt volgehouden aandacht bijvoorbeeld om:

  • Op te blijven letten en mee te blijven doen

  • Zich tijdens een activiteit niet te laten afleiden door iemand naast zich

  • Een activiteit of een karweitje te voltooien

  • Zijn werk niet af te raffelen

  • Taakgericht bezig te kunnen zijn

  • Probleemloos over te schakelen naar een nieuwe taak of activiteit

Het lijkt alsof kinderen zich tegenwoordig veel minder goed kunnen concentreren dan een aantal jaren geleden. Dat komt niet omdat het brein van kinderen is veranderd, maar omdat de omgeving is veranderd, door bijvoorbeeld de komst van allerlei digitale middelen.

Hierdoor is er meer informatie tot onze beschikking dan vroeger en wordt er meer aandacht van ons brein voor deze informatie gevraagd. Ons brein houdt namelijk van nieuwe informatie en deze digitale middelen voorzien daar continu in. Dit voelt voor het brein als een beloning, ook als er eigenlijk geen relevante nieuwe informatie binnenkomt.


5. Taakinitiatie

Taakinitiatie is de mogelijkheid om zonder dralen aan een taak te beginnen, op tijd en op een efficiënte manier. ​Het gaat hierbij vooral om taken die we minder fijn vinden en waar we ons toe moeten zetten.


Bij kinderen (en volwassenen) die moeite hebben met de taakinitiatie zie je vaak werk-ontwijkend gedrag. Zij kiezen ervoor om andere, vaak leukere dingen te doen en vertonen vermijdend/ uitstel gedrag. Denk hierbij aan een extra loopje naar de WC (en soms best lang wegblijven), rondlopen, bij meerdere taken deze taak als laatste doen. Kinderen die moeite hebben met taakinitiatie kunnen ook niet weten waar ze moeten beginnen aan de opdracht. Ook hebben ze moeite met het vragen van hulp.

Voor het schoolse leren (en leven), maar ook in het werken daarna, hebben kinderen en jong volwassenen deze vaardigheid wel écht nodig.


Deze executieve functie heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het zoeken van de juiste werkplek

  • Het direct/op tijd starten met een karweitje of activiteit nadat het aanwijzingen heeft gekregen, zonder af te dwalen van het einddoel.

  • Het op tijd afkrijgen van het werk

Deze vaardigheid gaat ook samen met andere executieve functies, namelijk een goed ontwikkeld timemanagement en doelgericht gedrag.


6. Plannen

Bij plannen gaat het over het vermogen om een plan te bedenken waarmee je doelen kunt verwezenlijken of een taak kunt voltooien. Ook gaat het om het vermogen om te beslissen wat er belangrijk is en wat er kan wachten.


Deze executieve functie heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het kunnen bedenken wat je nodig hebt voor een werkje en dat verzamelen voor je begint.

  • Het maken van een plan en je ook aan het plan houden.

  • Het opdelen van een taak in deeltaken, zodat het geen grote brei wordt

  • Het systematisch werken

  • Het afmaken van een taak voordat je met iets anders begint.

  • Het kunnen inschatten hoe lang iets gaat duren en het op tijd af krijgen van opdrachten.


Deze vaardigheid gaat ook samen met andere executieve functies. Planning is tevens van invloed op de executieve vaardigheden organisatie en doelgericht gedrag. Het is ook een voorwaarde voor een (goede) zelfevaluatie op het eigen handelen (metacognitie).


7. Organiseren:

Organisatie is het vermogen om systemen te ontwikkelen en onderhouden om op de hoogte te blijven van informatie en benodigde materialen. Deze vaardigheid richt zich niet alleen maar activiteiten en verantwoordelijkheden, maar ook op gedachten en ideeën én gevoelens en emoties.


Organiseren heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het opruimen (waar moet alles staan?)

  • Het overzichtelijk houden van de werkplek

  • Ordening en overzicht houden in het werk

  • Efficiënt kunnen werken

  • Problemen oplossen

  • Het niet vergeten of kwijtraken van spullen

  • Het werken in een boekje (op de goede bladzijde)


Wanneer je ouder wordt moet je school, studie, werk zelfstandiger organiseren.

Daarom is het belangrijk dat een kind leert zich te organiseren. Het voordeel is wanneer je overzicht houdt, dat je daardoor beter en sneller beslissingen kunt nemen en dat je geen of minder fouten maakt. Het levert dus tijdwinst en mogelijk ook een beter resultaat.


Deze vaardigheid gaat ook samen met andere executieve functies.

Goede organisatie leidt ook tot betere planning en prioritering.

Het bevordert de doelgerichtheid en ondersteunt de metacognitie op het eigen handelen.


8. Timemanagement

Timemanagement is de vaardigheid om de tijd in te kunnen schatten die je voor een taak nodig hebt en tijd te kunnen verdelen over diverse opdrachten die je moet doen.

Ook is het de vaardigheid om om te gaan met deadlines en het inplannen van werkzaamheden tot deze deadline, zoals een boekbespreking, spreekbeurt, werkstuk of het leren van een (uitgebreide) toets.


Timemanagement heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het bedenken dat je niet lang over iets kan doen als je binnen bepaalde tijd ook nog iets anders moet doen.

  • Het voltooien van dagelijkse activiteiten

  • Binnen de gestelde tijd een klusje klaren

  • Het kunnen overzien hoeveel tijd je nog hebt voor een bepaalde activiteit

  • Het op tijd klaar zijn met je werk

  • Het schakelen van de ene na de andere activiteit

  • Het prioriteren in de te maken beslissingen of opdrachten als de tijd beperkt is.

Deze vaardigheid doet ook een beroep op een aantal andere executieve functies, te weten: taakinitiatie, planning/prioritering, doelgericht gedrag, volgehouden aandacht, werkgeheugen en flexibiliteit.


9. Doelgericht doorzettingsvermogen

Doelgericht gedrag is zonder je te laten afleiden je doel te behalen.

Deze executieve functie heeft langere tijd nodig om te ontwikkelen.

Veel leerlingen voeren een taak uit omdat de leerkracht of ouders dit zeggen.

Ze proberen het een paar keer en wanneer het dan nog niet lukt vragen ze om hulp.


Doelgericht doorzettingsvermogen heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het afmaken van een werkje

  • Uitdagende taken

  • Het gestelde doel te bereiken

  • Het langer ergens mee bezig zijn

Kinderen die moeite hebben met doelgericht gedrag zijn vaak ongeduldig, hebben er moeite mee om de kleine stappen tot het grote doel te zien en zijn snel gefrustreerd wanneer het in hun ogen niet snel genoeg gaat. Ook bouwen zij minder zelfvertrouwen op, ze ervaren immers veel minder succes. Vaak liggen er bij problemen met doelgericht gedrag, ook problemen in onderliggende executieve functies, zoals plannen en organiseren, werkgeheugen en respons-inhibitie.


10. Flexibiliteit

Cognitieve flexibiliteit (ook wel 'shifting' genoemd) is een vaardigheid die je nodig hebt om je gedrag te sturen. Deze executieve functie zorgt ervoor dat je plannen kunt herzien wanneer er problemen of tegenslagen zijn. Flexibiliteit is belangrijk om plannen te herzien er een fout wordt gemaakt. Tenslotte is flexibiliteit ook belangrijk wanneer er nieuwe informatie beschikbaar is waaruit blijkt dat iets anders moet. Als dingen niet gaan zoals je wilt, en je in plaats van dat je treurt om wat niet kan, gaat denken in nieuwe kansen en mogelijkheden, dan ben je flexibel.


Een leerling met goede flexibiliteit kan accuraat wisselen tijdens het uitvoeren van twee of meer verschillende taken en wisselen tussen verschillende activiteiten, zonder dat hij of zij zenuwachtig wordt. Ook kan deze leerling zich zonder problemen aanpassen aan veranderingen in de planning of in een deadline. Een flexibele leerling kan ook de al bekende regels toepassen in verschillende nieuwe situaties.

Een kind wat merkt dat een aanpak die het kiest niet werkt en dan een alternatief bedenkt, heeft een grotere kans dat het verder komt.


Kinderen met een gebrekkige flexibiliteit daarentegen raken ernstig van slag als er onverwachte dingen gebeuren in de groep of omgeving. Zij vinden het lastig om hun plannen bij te stellen en iets vanuit een ander perspectief te bekijken. Zij zullen bijvoorbeeld ook sneller fouten maken wanneer optel- en aftelsommen door elkaar worden aangeboden.

Als je niet flexibel kunt reageren op veranderende omstandigheden dan kan dat lastig zijn, niet alleen voor jezelf maar ook voor de omgeving. De omgeving kan namelijk niet altijd aangepast worden. Daarom is het noodzakelijk dat kinderen leren flexibel te zijn, zowel in gedrag als in hun emoties (teleurstellingen, frustraties, woede).


Deze vaardigheid staat in relatie met reactie-inhibitie en emotie-regulatie.

Ergens ging er iets niet helemaal goed. Maar door daar flexibel op in te spelen, met (alternatief) nieuw gedrag, loopt het kind (emotioneel) niet vast en tegelijkertijd ervaart het dat het zelf veel invloed heeft als het flexibel is.

Om te kunnen sturen in het gedrag is tevens de executieve vaardigheid metacognitie nodig: je eigen gedrag zien en nadenken hoe je het anders kunt doen. Een kind heeft ook een doel nodig (planning) en vandaar uit kan gedrag ook bijgestuurd worden.


Flexibiliteit heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het omgaan met onverwachte situaties

  • Het omgaan met tegenslagen

  • het omgaan met de wisselmomenten tussen activiteiten

  • Het niet van slag raken wanneer dagritmekaarten ineens verwisseld worden.

  • Het moeten stoppen met het spelen en werken

  • Het langer moeten wachten op hulp

  • Het niet in paniek raken van iets spannends, zoals een invaller, een uitje, een brandoefening enz.

  • Het bedenken van meerdere oplossingen

  • Het zich aan de regels houden

De ontwikkeling van de cognitieve flexibiliteit gedurende de kleutertijd verklaart ook waarom jongste kleuters sneller van streek zijn wanneer routines doorbroken worden. Naarmate kleuters ouder worden kunnen ze ook steeds beter omgaan met wisselende instructies, zoals 'We gaan niet meer spelen, maar opruimen'


11. Metacognitie/gedragsevaluatie

Metacognitie is het vermogen om een stapje terug te doen om jezelf en de situatie te overzien, om te bekijken hoe je een probleem aanpakt. Het gaat daarbij om zelfmonitoring en zelfevaluatie (door je bijvoorbeeld af te vragen: 'Hoe breng ik het ervan af?' of 'Hoe heb ik het gedaan?'). Het is belangrijk dat kinderen in hun ontwikkeling leren te kijken en te reflecteren op hun eigen gedrag en leren hoe ze dit kunnen bijsturen. Het is natuurlijk niet de bedoeling dat ouders kinderen blijven corrigeren en zeggen hoe iets moet of niet moet of wat handiger is. Kinderen die hun eigen aandeel in bijvoorbeeld conflicten niet zien of doordat ze hun werk nooit controleren (omdat het toch wel goed zal zijn), hebben een onvoldoende ontwikkelde metacognitie. Zij zullen het in school vaak lastig hebben. Niet alleen omdat ze er op worden aangesproken maar ze zijn vaak ook minder zelfstandig en leren minder. Een kind zal deze vaardigheid dus moeten ontwikkelen.


Metacognitie heeft een kleuter bijvoorbeeld nodig bij:

  • Het begrijpen van de gezichtsuitdrukking van iemand als je iets geks doet.

  • Het kunnen zien wat jouw aandeel is tijdens een bepaalde gebeurtenis.

  • Om te begrijpen waarom anderen op een bepaalde manier reageren op zijn/haar gedrag en zich daarop aan te passen

  • Het reflecteren op zijn/haar werk en/of gedrag

  • Probleemoplossend denken (meer dan één oplossing voor een probleem kunnen beschrijven en dus keuzemogelijkheden hebben).

  • Stel veel "hoe?"- en "waarom?"- vragen!


Een goede uitvoering van deze vaardigheid vraagt ook om een goede emotieregulatie en flexibiliteit. Maar ook de overige executieve functies spelen hierbij een rol.

De volwassene/leerkracht heeft hier een voorbeeldfunctie.

De leerkracht zal het reflecteren en nadenken wel expliciet moeten stimuleren.

 

De ontwikkeling van de executieve functies


Alle executieve functies zijn in aanleg bij iedereen aanwezig, maar komen uiteindelijk niet allemaal op hetzelfde ontwikkelniveau uit. Sommige executieve functies zijn wellicht meer of juist minder tot ontwikkeling gekomen dan bij leeftijdgenootjes. De een is bijvoorbeeld wat flexibeler, terwijl de ander beter is in dingen onthouden (werkgeheugen).

Een kind hoeft ook niet op alle executieve functies zwak te presteren.

Je kunt het zien als een scala aan functies, zoals de knoppen op een mengpaneel.

Ieder mens heeft zijn eigen mix van sterke en zwakke executieve functies.


De ontwikkeling van executieve functies is een langdurig proces dat start in de vroege kindertijd en doorloopt tot ongeveer het 25e levensjaar. De ontwikkeling daarvan gebeurt in fases. Executieve functies worden gevormd en ontwikkelen zich door zowel fysieke veranderingen in de hersenen als door levenservaringen. Deze worden door kinderen opgedaan in relatie met anderen, in de groep en in de wereld.


Het brein ontwikkelt zich van achter naar voren; het start vanuit de hersenstam, lage functies (lichaamsfuncties) en eindigt bij hogere functies zoals redeneren, plannen, emoties en geheugen. En aan die voorkant ligt nu precies een groot deel van de ‘vaardigheden’ die geassocieerd kunnen worden met de executieve functies. Deze komen dus pas als laatste in de ontwikkeling van het brein aan bod. De vroege ontwikkeling van die executieve functies is gericht op het bouwen van de verschillende componenten. In de latere ontwikkeling komen de hogere vaardigheden en onderlinge coördinatie aan bod. Hierdoor kunnen oudere kinderen ook complexere taken aan en efficiënter werken.


Na de geboorte zijn de verbindingen tussen de hersencellen heel dun of nog niet aangelegd. De verbindingen tussen de hersencellen worden in de eerste jaren gevormd. Hoe vaker je iets herhaalt, hoe steviger de verbindingen worden. Vergelijk het met het verschil tussen een smal zandpad en een snelweg. Activiteiten herhalen en verdiepen, leidt dus letterlijk tot breinontwikkeling: Ontwikkelen en leren=netwerken maken!

Het brein wil dan alle opties open houden. Is een verbinding niet meer nodig?

Dan sterft het in een later stadium af.


De executieve functies respons-inhibitie en werkgeheugen behoren tot de twee basisvaardigheden, die het mogelijk maken dat de meer complexe executieve functies zoals onder andere taakinitiatie zich ontwikkelen. Deze twee basisvaardigheden zijn al bij kinderen tussen de 6 tot 12 maanden geobserveerd. Baby’s herkennen bijvoorbeeld de gezichten van ouders/verzorgers al snel (werkgeheugen) en lachen naar hen.

Kruipende baby’s kunnen al heel gericht naar een speeltje toegaan en de voorwerpen die ze onderweg tegenkomen negeren (motorische impulsbeheersing).

Ook emotie-regulatie en volgehouden aandacht worden in deze ontwikkelingsleeftijd bij jonge kinderen gesignaleerd. Ook de eerste signalen die betrekking hebben op de vaardigheid van planning zijn op deze leeftijd al te zien als een jong kind een manier vindt om een gewenst object te pakken te krijgen.

De vaardigheid die zichtbaar wordt tussen de 12 en 24 maanden is die van flexibiliteit.


Tussen de 3 en 10 jaar is het brein heel erg gericht op nieuwe informatie.

Dus wanneer je een uitdagende leeromgeving creëert, wil het brein automatisch gaan leren.

Taakinitiatie, organisatie, time-management , doelgericht doorzettingsvermogen en metacognitie ontwikkelen zich pas in deze periode.

 

Een zwakke zelfregulatie


Als een kind moeite heeft met zelfsturing, dan zou dat een kwestie van rijping kunnen zijn. De hersenen hebben dan meer tijd nodig om te groeien, zodat de executieve functies kunnen ontwikkelen. Wat een kind nu nog niet kan, kan hij misschien over een jaar wel. Omdat executieve functies in de vroege kindertijd pas net in ontwikkeling zijn (en sommige functies dus pas op latere leeftijd beginnen te ontwikkelen) is het lastig om te bepalen wanneer er sprake is van zwakke executieve functies bij jonge kinderen. Als een kind van 4 jaar anderen bijvoorbeeld regelmatig onderbreekt en niet kan wachten om iets te vertellen, dan kijken we daar over het algemeen niet van op. Veel kleuters vertonen dit gedrag.

Dit komt doordat het vermogen tot verbale inhibitie nog onvoldoende is ontwikkeld.


Overigens kennen zowel kinderen en volwassenen ook perioden van zwakke zelfregulatie. Executieve functies zijn namelijk erg gevoelig voor ervaringen van stress, drukte en onzekerheid. Denk bijvoorbeeld aan de Sinterklaastijd. Dan doen de meeste kinderen drukker dan anders, hebben ze moeite met slapen of zijn ze prikkelbaar of tegendraads.

De spanning die deze periode voor (jonge) kinderen met zich meebrengt, overheerst de zelfsturingsprocessen. Ook volwassenen hebben weleens een beperkte zelfregulatie als ze stress ervaren (denk aan werkdruk, deadlines, relatieproblemen).

Zwakke executieve functies zijn in die zin dus variabel, bij iedereen.


Kinderen die opgroeien in een kwetsbare situatie lopen ook een groter risico op zwakkere executieve functies. Stressvolle contexten zoals armoede, maar ook verwaarlozing of geweld zorgen voor toxische stress die de neurologische ontwikkeling van de prefrontale cortex tegenhoudt. Bovendien is bij deze kinderen de kans groter dat hun ouders hen minder sterk ondersteunen om die functies te ontwikkelen, omdat die met overleven bezig zijn. Het gevaar dat ze in de kleutertijd al een sociaal-emotionele en cognitieve achterstand oplopen, is daardoor groot.

 

Executieve functies in de kleuterperiode


De kleuterperiode is een periode waarin vrijwel alle kinderen nog een zwakke zelfsturing hebben. Gedrag wat voor deze periode passend is:

  • Snel van de ene activiteit naar de andere overgaan (inhibitie)

  • Van slag of in de war raken als iets anders gaat dan anders (cognitieve flexibiliteit)

  • Regelmatig vragen wat er gaat gebeuren, wanneer, hoe lang nog (plannen en organiseren)

  • Boos worden als andere kinderen iets doen wat in de ogen van het kind niet mag (bijvoorbeeld wanneer een ander kind de regels van een spel op een andere manier toepast) (cognitieve flexibiliteit)

  • Niet mee willen doen aan spelletjes in een groep, liever willen toekijken (plannen en organiseren)

  • Behoefte aan veel herhaling bij het leren van nieuwe afspraken (handen wassen na het plassen) (werkgeheugen)

  • Met puzzels of tekeningen beginnen, maar niet afmaken (inhibitie)

  • Moeite met het opvolgen van korte instructies, lijkt snel te vergeten wat hij ook alweer moest doen (werkgeheugen)

  • Doet of zegt dingen direct, zonder nadenken (inhibitie)

  • Gaat zonder jas naar buiten (plannen en organiseren).

 

Executieve vaardigheden bij kleuters trainen


Hoewel de executieve functies bij jonge kinderen nog niet allemaal (in ontwikkeling) aanwezig zijn, is het wel belangrijk om deze juist in de kleuterleeftijd al te trainen, te versterken en te leren besturen.


Executieve functies zijn als het ware je breinkrachten en te vergelijken met spierkracht.

Om meer spierkracht op te bouwen is oefening belangrijk. Dat is bij breinkrachten niet anders: hoe meer je oefent, hoe sterker het wordt! Met jouw doen en laten heb je zogenaamde breinsleutels in handen, waardoor je de deuren in de bovenkamer van de kinderen openzet voor een optimale ontwikkeling.


In de kleuterleeftijd zijn kinderen heel gevoelig voor het aanleren van executieve functies. Het brein is tijdens de kleuterleeftijd ook nog het meest kneedbaar om deze functies te verwerven. Tussen de leeftijd van 3 en 5 jaar nemen de verbindingen tussen neuronen in de prefrontale hersenen spectaculair toe en staan de hersenen wijd open voor prikkels van buitenaf. Dit valt samen met het tijdstip waarop kinderen hun meest spectaculaire groei ervaren en de kwaliteit van impulscontrole, werkgeheugen en cognitieve flexibiliteit opvallend toeneemt. Ze leren zich te focussen, afleidingen te weerstaan, hun beurt af te wachten, verschillende opdrachten te onthouden en door te zetten.

Na hun vijfde is de groei veel kleiner. Al is de prefrontale cortex wel pas volgroeid in de jongvolwassenheid. De kleuterperiode is daarnaast ook de meest kritische periode voor de ontwikkeling van de executieve functies.


Sterke executieve functies bij kleuters zijn van groot belang voor latere leerprestaties zoals rekenen en leren lezen, voor de schoolrijpheid (overgang naar groep 3) en de sociaal-emotionele ontwikkeling van een kind. Ze werken bijna voorspellend voor het verdere schoolsucces van jonge kinderen, misschien nog wel meer dan de cognitieve bagage die een kind bezit. Zonder goede executieve functies kan een kind zijn intelligentie niet optimaal inzetten en benutten. Kinderen die problemen hebben met de executieve functies begrijpen meestal heel goed het 'wat', maar worstelen met het 'hoe'.

Activiteiten bij kleuters die zich richten op het ontwikkelen van executieve functies kunnen er dus toe leiden dat het aantal kinderen met een laag ontwikkelde zelfsturing daalt en dat hun kansen op schoolsucces toenemen.


Kinderen zijn volop in ontwikkeling en hun brein ook. Jij hebt als leerkracht de mooie taak om hen hierin te begeleiden. Houd daarbij altijd in je achterhoofd dat jij, de volwassene, belangrijk bent in dit proces. Kinderen zijn nog niet in staat om alles volledig zelf te regelen. Er is sprake van een ontwikkeling van 'door/met een volwassene' naar 'ondersteund door een volwassene', naar 'tips door een volwassene', naar 'zelf'. Kijk niet alleen naar wat een kind kan, maar ook naar hoe een kind iets doet, welke executieve functies er ontbreken en ga daar mee aan de slag. Bied houvast, duidelijkheid en structuur bij de functies die kleuters nog niet bezitten. Sluit aan bij de functies die wel in ontwikkeling zijn en laat kinderen hierin groeien. Het kan een groot verschil maken voor de toekomst van een kind.

Je kunt ook niet aan alles tegelijk werken, dus maak een keuze. Werk aan de executieve functies waarvan jij vindt dat het voor je groep het hardst nodig is.


Uit onderzoek is overigens gebleken dat interventies waarbij de executieve vaardigheden eenzijdig en apart getraind worden weinig effect hebben op de de zelfsturing van kleuters in het dagelijkse leven en in de klas. Het is daarom van groot belang om bij kleuters ook geïntegreerd aan de executieve vaardigheden te werken.

De volgende 3 belangrijke didactische bouwstenen helpen je om de executieve functies bij kleuters te oefenen en te trainen.


1. Interactie

Creëer een warme-hechte leerkracht-leerling-relatie en een goed groepsklimaat. Dat is al de meer de helft van het leren. Eerst veiligheid en geborgenheid en dan pas leren.

De manier waarop je als leerkracht met het kind communiceert (kortere zinnen, complimenten, handgebaren) kan een kind ook helpen om zijn/haar executieve functies te versterken. Het kan een kind helpen na t de denken en te spreken over mentale processen, die ze (onbewust) gebruiken. Zorg daarom voor een goede, duidelijke interactie.

Enkele tips hierbij:

  • Geef zelf het goede voorbeeld.

  • Denk hardop om de kinderen zo handvatten te geven. Bijvoorbeeld: ik zie dat het bijna tijd om op te ruimen is, ik kan niet meer zo lang spelen.

  • Geef spiegelspraak om kinderen bewust te maken van hun gedrag door te benoemen wat je ziet. Bijvoorbeeld: "Ik zie dat je ..." De kinderen worden zich zo bewust van hun eigen gedrag, terwijl jij het gedrag niet afkeurt. De kinderen sturen zelf bij. Wanneer ze dit niet doen, stel je na je constatering een vraag zoals "Ik zie dat je staat te wiebelen, moet je naar de wc?" "Ik zie dat je op de tafel zit, wil je een stoel pakken?" of je volgt je constatering op met een "maar": "Ik zie dat je door de bloemen rent, maar je moet op de stoep spelen".

  • Doe alsof je het zelf niet weet en wacht af. Bijvoorbeeld: "de juf zegt dat we moeten opruimen, wat moet ik nu doen?"

  • Leer de stop-denk-doe strategie aan. Daarbij leren de kinderen om even te stoppen, na te denken en dan pas iets te doen of het antwoord te geven. Zo daag je ze uit om de tijd te nemen om na te denken of een andere oplossing te bedenken. Geef de kinderen daarbij de hulpzin "Stop, ik denk na en zeg het antwoord pas daarna".

  • Richt de aandacht van de kinderen op de zintuigen, dan gaat het onthouden makkelijker. Wat heb je bijvoorbeeld nodig om naar een verhaal te luisteren? Zoek eenvoudige symbolen van deze zintuigen en hang de benodigde symbolen op voor de activiteit die je gaat doen. Wijs kinderen die moeite hebben met de executieve functies op het symbool wanneer ze onrustig worden. Naast een verbale instructie kun je het aanbieden op papier.

  • Reduceer zoveel mogelijk zaken en informatie die er niet toe doen. Zo wordt het voor de kinderen makkelijker om hun impulsen te beheersen.

  • Houd er rekening mee dat kinderen minder dingen tegelijk kunnen doen, onthouden en overzien dan volwassenen. Houd verbale instructies, opdrachten en vragen daarom zo kort mogelijk. Bij jonge kinderen tot 5 jaar één ding tegelijk vragen en zo concreet mogelijk zijn (‘Pak je jas’). Hierdoor wordt het werkgeheugen niet overbelast.

  • Maak heldere afspraken met elkaar en zorg dat het kind de afspraken ook begrijpt. Dit zorgt voor een beter overzicht om het vooruitdenken makkelijker te maken.

  • Zorg dat het kind weet wat het moet doen, check dit door vragen te stellen als ‘Kun je me vertellen wat je moet doen?’ (stel geen ja-nee-vragen, een kind kan ‘ja’ zeggen, maar nog steeds niet weten wat het moet doen).

  • Instructies komen alleen binnen als het kind er aandacht voor heeft. Zorg dat er niet te veel afleiding is op het moment dat je iets aan het kind vraagt. Kijk elkaar aan, maak contact. Dit zorgt ervoor dat het kind beter in staat is om controle uit te oefenen op zijn of haar aandachtsprocessen.

  • Houd er rekening mee dat jonge kinderen (jonger dan 8 jaar) nog heel erg vanuit zichzelf denken. En dat dit heel belangrijk is voor de ontwikkeling van het eigen ‘ik’.

De bouwsteen interactie vormt een essentiële basis voor het geïntegreerd werken aan de executieve vaardigheden van kinderen. Uiteraard is het wel de bedoeling dat deze begeleiding afneemt, zodra de kinderen meer zelfsturing ontwikkelen.


2. De activiteiten

Aanpassingen in de taak kunnen het kind ook helpen om zijn executieve functies sterker maken. Dit is vergelijkbaar met sporten: hoe vaker je het doet, hoe beter je wordt.

Kinderen met zwakke executieve functies hebben hulp nodig van buitenaf om te leren hoe ze zelf hun gedrag het best kunnen aansturen, bijvoorbeeld door:

  • Spelletjes (zoals de stopdans).

  • Door het kind ‘hoe-vragen’ te stellen (‘Hoe ga je nu verder om…?’).

  • Onderschat hierbij ook de ontwikkelingswaarde van het spelen in de hoeken niet. Spel is dé manier van kleuters om steeds meer grip op de werkelijkheid en zichzelf te krijgen! Het mooie van spel is dat kinderen onbeperkt mogen oefenen. In de winkelhoek leert een kleuter bijvoorbeeld in een rol als verkoper bijvoorbeeld zijn impulsen te beheersen. Hij moet zich inhouden om de winkel te verlaten als er een vriendje langsloopt. En hij gebruikt actief zijn werkgeheugen, om te weten welke handelingen hij moet uitvoeren om de artikelen in de winkel af te kunnen rekenen.

  • Maak situaties, opdrachten en activiteiten behapbaar voor het kind (één ding tegelijk, niet te veel prikkels). Ook dit zorgt voor meer overzicht en grip bij het kind, zodat het makkelijker wordt om het gedrag aan te sturen.

  • Kijk ook kritisch naar het aantal overgangen op een dag en probeer eventueel het aantal activiteiten te beperken. Hierdoor wordt er minder een beroep gedaan op cognitieve flexibiliteit.


3. De organisatie en de omgeving

Bij deze bouwsteen sleutel je aan de manier waarop bepaalde activiteiten of overgangsmomenten in de kleuterklas georganiseerd worden.

Aanpassingen in de omgeving zorgen ervoor dat de executieve functies van een kind minder belast worden, waardoor het makkelijker wordt om gedrag aan te sturen.

Bij aanpassingen in de omgeving kun je denken aan het veranderen van de fysieke omgeving (bijvoorbeeld de plek in de klas). In je organisatie is het belangrijk dat je rust en niet teveel prikkels in je klas hebt.

Deze creëer je bijvoorbeeld door:

  • De muren niet te vol te hangen. Hang alleen materialen aan de muur die bij het thema horen

  • In de werkkasten maar 1 laag werkjes neer te zetten en deze niet op te stapelen. Het aantal werkjes en speelgoed beperkt te houden. Less is vaak more! Leg bijvoorbeeld alleen de materialen in de kasten die van toepassing zijn op je doelen van die periode en haal de rest weg.

  • Ervoor te zorgen dat je klas opgeruimd is. Dat zorgt voor structuur, rust en je doet dan een minder groot beroep op het waarnemingsdeel van de impulscontrole.

  • Het duidelijk (visueel) maken van regels en routines, zodat de kinderen weten wat er wordt verwacht.

  • Het gebruik van dagritmekaarten

  • Het gebruik van minder of meer plaatjes en/of een afdekblad

  • Maak het onthouden van dingen leuk voor het kind: plak samen briefjes op de deur, bedenk een dansje op de tafel van vier. Zo wordt het werkgeheugen minder belast.

  • Werk met een buddy, die kan helpen om een opdracht snel uit te voeren. Zo stimuleer je de kinderen om elkaar te sturen. Gebruik pictogrammen van de zintuigen om de rollen duidelijk te maken. Bijvoorbeeld: Degene die op de tablet moet werken krijgt het pictogram van de handen en het andere kind die van de ogen. Hij/zij controleert of de opdracht goed wordt uitgevoerd. Daarna kunnen de rollen worden gewisseld.


Bij deze drie didactische bouwstenen gaat het niet zozeer om andere dingen doen, dan dat je al doet, maar eerder om ze bewust een tikkeltje anders te doen.


In de volgende blogs geef ik je per executieve functie specifieke tips om deze bij kleuters te oefenen:

 

Op zoek naar meer?


Op zoek naar meer? Kijk dan eens op de volgende websites:


Boekentips:



























































































Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties? Laat dan een reactie achter!


..

.

3.719 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven
De ontdekhoek

De ontdekhoek

Comments

Rated 0 out of 5 stars.
No ratings yet

Add a rating

© 2020 by juf Angelique. This website has been designed using resources from Freepik.com

bottom of page