site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken
  • Foto van schrijverJuf Angelique

De ontwikkeling van de grote motoriek

Bijgewerkt op: 2 jun.

De ontwikkeling van de grote motoriek bij kleuters verloopt in verschillende fasen.

Jonge kleuters zijn vaak nog niet zo soepel en gecoördineerd in hun bewegingen.

Oudere kleuters laten een steeds meer gecoördineerd bewegingspatroon zonder bij bewegingen zien. Kleuters hebben daarom op verschillende momenten in hun ontwikkeling behoefte aan verschillende activiteiten en begeleiding. Maar hoe ontwikkelt de grote motoriek bij een kleuter zich eigenlijk? En hoe kun jij als leerkracht ondersteuning bieden in de ontwikkeling van de grote motoriek? In deze blog vertel ik je er meer over.



De grote motoriek!

De term "grote motoriek" slaat op de grote bewegingen met het hele lichaam, zoals: lopen, huppelen, hinkelen, rennen, springen, kruipen, klimmen, vangen en gooien, evenwicht en het aannemen van lichaamshoudingen.


De ontwikkeling van de grote motoriek is erg belangrijk, niet alleen om te kunnen rennen en spelen maar ook om kinderen zelfredzaam te maken en dagelijkse functies uit te voeren. Denk aan jezelf aankleden, veilig de tafel kunnen dekken, maar ook je uithoudingsvermogen om (ook op latere leeftijd) een hele schooldag aan te kunnen.

Rechtop aan een tafel zitten vraagt ondersteuning vanuit je bovenlichaam en zal daardoor weer van invloed zijn op motorische vaardigheden als schrijven.


Kleuters bewegen graag en zijn bezig om belangrijke motorische basisvaardigheden zoals lopen, rennen, klimmen, balanceren, gooien en vangen te ontwikkelen.

De motorische vaardigheden van kleuters vormen ook een belangrijke sleutel voor hun beweeggedrag. Als kinderen voldoende en gevarieerd bewegen, ontwikkelen zij een goede basis aan motorische vaardigheden en hebben ze daardoor meer plezier in bewegen.

En als het lukt, dan is het leuk. En als het leuk is, gaan kleuters vaker bewegen.

Dat heeft niet alleen een positief effect op hun lichamelijke gezondheid, maar ook op de andere ontwikkelingsgebieden. Het omgekeerde gebeurt ook: als kleuters niet goed leren bewegen en dus te weinig succeservaringen opdoen, doet dat ook wat met hun zelfvertrouwen en zullen zij minder beweegervaringen opzoeken.

 

De ontwikkeling van de grote motoriek


De ontwikkeling van de grote motoriek is grofweg op te splitsen in twee onderdelen.

Het eerste onderdeel is de zichtbare motorische vaardigheden.

Denk hierbij aan rennen, klimmen, springen en hinkelen.

Het tweede onderdeel wordt de meta motorische ontwikkeling genoemd.

Dit zijn vaardigheden als ritme, coördinatie, wendbaarheid, kracht en uithoudingsvermogen. Een goede samenwerking tussen deze beide onderdelen zorgt ervoor dat een kind motorisch vaardig is.


In de eerste levensjaren van een kind gaat de ontwikkeling van de grove motoriek razendsnel en zijn er veel motorische mijlpalen: van rollen naar tijgeren, van tijgeren naar kruipen, van kruipen naar lopen, van lopen naar rennen.

Na de eerste verjaardag worden basale motorische bewegingen steeds verder uitgebouwd en krijgen kinderen geleidelijk aan steeds meer de controle over hun eigen bewegingen. Het tempo van ontwikkeling ligt zo hoog omdat kinderen op deze leeftijd ook heel veel oefenen. Ze bewegen de hele dag.


Op motorisch gebied is de peuter- en kleuterperiode de actiefste tijd in je leven.

Het is daardoor ook een heel belangrijke periode voor de ontwikkeling van de grote motoriek. In deze periode leggen kinderen namelijk een belangrijke basis voor de grof motorische ontwikkeling. Tussen hun derde en zesde verjaardag zijn kinderen steeds beter in staat tot korte, relatief grote belastingen van hun lichaam, onderbroken door korte pauzes. Ook de spieren maken een ontwikkeling door, allereerst de grote spieren en dan de fijne spieren. In de hersenen van peuters en kleuters zien we ook extra groei in het deel dat gaat over evenwicht en coördinatie. Er ontwikkelt zich een verfijnde samenwerking tussen het gezichtszintuig, het evenwichtszintuig en sensoren in spieren, pezen en gewrichten enerzijds en het zenuwstelsel anderzijds. Door al deze ontwikkelingen gaat het hinkelen, fietsen en het vangen van een bal steeds beter. Tegen de tijd dat kinderen naar groep 1 gaan, zie je dat kinderen op het gebied van de grove motoriek al verbazingwekkend veel kunnen en ook meer complexe bewegingen zoals fietsen en het maken van een koprol aankunnen. Ze kunnen dan ook al aardig hun evenwicht bewaren.

 

Processen


In het verloop van de motorische ontwikkeling staat een aantal processen neutraal:


Van hoofd naar voeten

Het lichaam maakt een ontwikkeling door van boven naar beneden: van je hoofd naar je tenen en van je romp naar je ledematen dus.

Een baby kan bijvoorbeeld al snel zijn hoofd optillen, meestal eerder rollen en kruipen dan lopen en de interesse voor de handen komt eerder dan die voor de voeten.


Van dichtbij (proximaal) naar veraf (distaal)

Dit houdt in dat een kind eerst de gewrichten het dichtst bij de kern van hun lijf (lichaamsas) afzonderlijk leert bewegen. Bewegingen met de romp gaan bijvoorbeeld vooraf aan het kruipen en bewegingen met de schouder kunnen eerder worden uitgevoerd dan bewegingen met het polsgewricht)


Van groot naar klein

De motorische ontwikkeling verloopt volgens een prioriteit, die je hersenen aangeven.

Van grove totaalbewegingen naar fijnere gedifferentieerde bewegingen.

Je hebt natuurlijk eerst de spieren nodig die er voor zorgen dat je je kunt voortbewegen en een goede coördinatie ontwikkelt. Daarna komen pas de spieren in je handen en je vingers. Dat betekent niet dat de handen zich als laatste gaan ontwikkelen.

Kijk maar naar een baby, deze grijpt met twee hele handen naar iets dat hij wil hebben. Peuters kunnen al veel bewuster sturen. Kijk maar hoe goed ze rozijntjes in hun mond kunnen stoppen. Het lijkt soms al wel op een pincetgreep, maar zo ver zijn ze nog niet.


Van ongecontroleerd naar gecoördineerd

Motoriek ontwikkelt zich van ongecontroleerde en overtollige bij bewegingen naar een meer beheerste coördinatie en een soepel ritmisch bewegen.


Een toenemende integratie

De motorische ontwikkeling is geen afzonderlijk gegeven, maar staat, zeker bij het jonge kind, in nauw verband met de ontwikkeling van andere gebieden, zoals waarneming, begripsvorming en emotionele ontwikkeling. Gedurende de ontwikkeling van de motoriek zie je een toenemende integratie van motorische activiteiten met de verwerking van de informatie die via de ogen, oren, spieren en dergelijke binnenkomt.

Het meest duidelijk blijkt dit uit de zich ontwikkelende oog-handcoördinatie.


Van tweehandigheid naar een voorkeurshand


 

Observeren


In de praktijk zie je dat de beginsituaties van kleuters veel kunnen verschillen.

De ene kleuter die net op school komt beweegt al wat meer gecoördineerd dan de andere.

Kinderen ontwikkelen zich immers op hun eigen tempo en de ontwikkeling van een kleuter verloopt niet lineair, maar met sprongen.


Om de grote motoriek te observeren kies je bij voorkeur voor de brede ontwikkeling bevorderende activiteiten. Hieronder vallen:

  • Vrij buitenspel zonder materialen

  • Vrij buitenspel met grote materialen

  • Vrij buitenspel met kleinere materialen

  • Zang- en bewegingsspel

  • Fantasiespel en imitatiespel

  • Ren-, tik- en zoekspelletjes

  • Vrij spel in de gymzaal

Naast deze brede activiteiten kunnen ook de (meer) specifieke activiteiten informatie geven over de motorische ontwikkeling. Het gaat dan om activiteiten, die je met een bepaald doel inzet en waarbij de leerkracht in hoge mate bepaalt wat er gedaan wordt en op welke wijze.

Bijvoorbeeld tijdens kleutergym of spellessen.


Daarbij kun je kijken naar de volgende doelen:

  • Loopvormen (lopen, rennen, hinkelen, huppelen)

  • Balanceren/evenwicht

  • Klimmen

  • Springen

  • Rollen en duikelen

  • Zwaaien

  • Balvaardigheid (mikken, werpen en vangen)

  • Bewegen op muziek


Om te observeren waar het kind ergens in zijn/haar ontwikkeling staat is het gebruik van ontwikkellijnen een handig hulpmiddel en houvast.

Deze leerlijnen zijn als het ware de wegen waar langs de ontwikkeling verloopt.

Op die leerlijnen bevinden zich verschillende mijlpalen of tussenstations.

Dit zijn vaste herkenningspunten, die aangeven of de ontwikkeling van een kind in de pas loopt met de gangbare ontwikkeling. In de praktijk blijkt overigens vaak dat de ontwikkeling van kleuters niet altijd zo stapsgewijs en gelijk aan de leerlijnen verloopt.

Soms slaan kinderen mijlpalen over en soms blijven ze wat langer in een bepaalde ontwikkelingsfase hangen om vervolgens weer een grotere sprong te maken.

De ontwikkeling van een kleuter verloopt namelijk niet lineair, maar met sprongen.


Peuters:


Loopvormen:

Het kind kan op de tenen staan

Het kind kan rennen en opspringen

Het kind loopt moeiteloos achteruit en zwaait nog met de armen tijdens het lopen


Balanceren/evenwicht:

Het kind kan twee seconden op een been staan.

Het kind kan rijden op een driewieler.


Klimmen:

Het kind kan klimtoestellen op en af klimmen.


Balvaardigheid:

Het kind kan tegen een bal trappen

Het kind kan een bal met gestrekte armen of in een kommetje vangen


Bewegen op muziek:

Het kind kan een dansje met twee verschillende gedemonstreerde bewegingen achter elkaar uitvoeren



Tussen 4 en 4,6 jaar:


Loopvormen:

Het kind kan rennen in verschillend tempo.

Het kind kan op de tenen om een hoepel heen lopen.

Bij het lopen en gooien komen de armen en benen meer los van de romp.

De bewegingen verlopen nu, in vergelijking met een peuter, al veel beter gecoördineerd. Het kind kan nu een groot lichaamsdeel afzonderlijk bewegen.

Er is nog steeds sprake van een massaal bewegingspatroon met bij bewegingen.

Het kind kan een paar keer huppen met 1 been (galoppas).

Het kind kan drie seconden hinkelen.


Balanceren/evenwicht:

Het kind kan (soms nog met hulp) over een bank lopen.


Klimmen:

Het kind kan klimmen in bomen en ladders.


Springen:

Het kind springt drie keer met twee benen tegelijk naar voren.


Balvaardigheid:

Het kind kan een grote bal zelf opgooien en vangen (circa 50 centimeter).

Het kind kan met twee handen een grote bal op een afstand van twee meter vangen.

Het kind kan een bal schoppen, gooien en stuiteren.



Tussen 4,6 en 5 jaar:


Loopvormen:

Er is sprake van een steeds betere coördinatie van de reeds aanwezige grotere bewegingen. Het kind kan een aantal passen huppelen met bij bewegingen.


Balanceren/evenwicht:

Het kind kan over een lijn lopen.

Het kind kan zonder hulp over een bank lopen.

Het kind kan 5 seconden op 1 been staan.


Klimmen:

Het kind klimt een stukje naar boven en beneden.


Springen:

Het kind springt over iets wat op de grond ligt.

Het springt van een zelf gekozen hoogte.

Het kind springt ver met afzet van 1 been en valt af en toe bij de landing nog om.


Rollen/duikelen:

Het kind rolt zonder het hoofd op de mat te plaatsen met een korte steunfase en komt zo tot zit.


Zwaaien:

Het kind bungelt aan een touw of rekstok.


Balvaardigheid:

Het kind kan een eenvoudig aangegooide bal vangen en terug gooien.

Het kind kan zelf een grote bal opgooien en vangen.

Het kind gooit raak vanaf een korte afstand.


Bewegen op muziek:

Het kind kan soms al in de maat van een liedje bewegen



Tussen 5 en 5,6 jaar:


Loopvormen:

In deze fase gaan kleuters geleidelijk aan ook meer fijne en gecoördineerde bewegingen met het hele lichaam onder de knie krijgen en houden deze ook langer vol.

Het kind kan vijf keer hinkelen op het voorkeursbeen.

Het kan rennen op de tenen.

Het kind kan beurtelings de linker- en rechterknie aantikken (alternerende bewegingen)


Balanceren/evenwicht:

Het kind kan 10 seconden op 1 been staan.

Het kind kan langs een rechte lijn lopen.

Het kind kan schommelen.


Klimmen:

Het kind klimt naar boven en beneden (op de makkelijkste situatie)


Springen:

Het kind durft van de kast te springen en landt daarbij op twee voeten.

Het springt ver met afzet van 2 benen en landt op 2 voeten.


Rollen/duikelen:

Het kind zet af met twee voeten, rolt met een korte steunfase en komt tot hurkzit.


Zwaaien:

Het kind bungelt aan een touw of rekstok met vertrek vanaf een vlak (circa 30 centimeter)


Balvaardigheid:

Het kind kan een moeilijker aangegooide bal vangen en terug gooien.

Het kind kan een stuitende bal vangen.

Het kind gooit meestal raak vanaf een iets langere afstand (2 meter)


Bewegen op muziek:

Het kind kan op eenvoudige onregelmatige ritmes bewegen,

Het kind kan het hele liedje in de maat lopen.

Het kind kan in een dansje een gedemonstreerde reeks van drie verschillende bewegingen imiteren.



Tussen 5,6 en 6 jaar:


Loopvormen:

Het kind laat nu gecoördineerde fijne bewegingspatronen zien.

Het kind maakt bij het lopen gecoördineerde bewegingen met armen en benen.

Het kind is wendbaar tijdens het rennen.

Het kind houdt het huppelen langer vol met minder bij bewegingen.

Het kind kan beurtelings de voeten aantikken


Balanceren/evenwicht:

Het kind kan over een evenwichtsbalk lopen.

Het kind kan over een balanceervlak lopen en daarbij obstakels passeren.


Klimmen:

Het kind heeft een toenemende coördinatie bij het klimmen.

het klimt in een doorgaande beweging naar boven en beneden.


Springen:

Het kind springt met twee voeten tegelijk zonder veel bij bewegingen.

Het kind springt van de kast en maakt een sprong omhoog.

Het kind springt ver met afzet van twee benen en in de zweeffase steekt hij zijn been al ver naar voren om vervolgens te landen op twee voeten.

Het kind kan touwtje springen, waarbij de romp stabiel is en alleen de handen en benen in beweging zijn.


Rollen/duikelen:

Het kind zet af met twee voeten,, rolt met een korte steunfase, maakt zich klein en rond en komt tot hurkzit.


Zwaaien:

Het kind zwaait met een touw over een "sloot"


Balvaardigheid:

Het kind kan een moeilijker aangegooide bal vangen en terug gooien op een manier dat de ander zich niet hoeft te verplaatsen om de bal te kunnen vangen.

Het kind kan een kleine bal enkele keren min. 50 centimeter omhoog gooien en vangen.

Het kind gooit zowel bovenhands als onderhands raak.


Bewegen op muziek:

Het kind stapt swingend in de maat.



Tussen 6 en 6,6 jaar:


Loopvormen:

In deze fase beweegt het kind soepel.

Het kind kan over een grotere afstand hinkelen.


Balanceren/evenwicht:

Het kind kan fietsen.


Springen:

Het kind springt over een touw (25 cm).

Het kind springt van de vierde traptree.

Het kind kan voor langere tijd touwtje springen (minimaal 12 keer)


Balvaardigheid:

Het kind kan werpen met een voorkeurshand


Het is wel belangrijk om bij de interpretatie van de ontwikkeling van de grote motoriek, de invloed van de basiskenmerken, betrokkenheid en risicofactoren niet uit het oog te verliezen. Meer hierover lees je in mijn blog: Hoe kleuters zich ontwikkelen

Deze gegevens geven namelijk een indicatie of een kind lekker in zijn vel zit en zijn een voorwaarde om tot ontwikkeling te kunnen komen.

Wanneer het bij een kind aan deze basiskenmerken schort, dan zal dit dus ook terug te vinden zijn in lagere ontwikkelingsscores bij de ontwikkelingslijnen voor de motoriek en waarschijnlijk ook bij een of meerdere andere ontwikkelingsaspecten.


Wanneer een kind motorisch (te) moeilijke opdrachten probeert uit te voeren, gaat dat vaak gepaard met veel lichamelijke spanning, die zich uit in bij bewegingen, zoals opgetrokken schouders, kromme tenen en de tong uit de mond.

 

Een beredeneerd aanbod


Een beredeneerd rekenaanbod maak je op basis van deze ontwikkelingslijnen.

Deze geven richting aan het rekenen in de kleuterperiode, doordat ze aangeven waar je naar toe werkt aan het eind van groep 2. Kies per periode (bijvoorbeeld van vakantie naar vakantie) een aantal subdoelen, die aansluiten op de vorige periode, zodat er een doorgaande lijn en een breed, gevarieerd aanbod ontstaat.


Als duidelijk is welke doelen en inhouden aan bod moeten komen, ga je kijken welke activiteiten daar bij passen. Houd daarbij wel rekening met het gegeven dat jonge kinderen anders leren an een schoolkind. Spel is voor hen erg belangrijk. Door te spelen krijgen jonge kinderen grip op de wereld om hen heen en ook het leren doen ze spelen en handelend.

Zorg ook voor succeservaringen. Het leerplezier en zelfvertrouwen van kinderen nemen toe, als ze merken dat ze het kunnen. Betrek ouders erbij en deel je doelen. Hang bijvoorbeeld een doelenposter op of verspreid de rekendoelen via de website of nieuwsbrief. Geef ouders ook suggesties om thuis op een speelse manier te werken aan de doelen.



 

De verschillen tussen jongens en meisjes


Vastgesteld is dat de linkerhersenhelft langzamer groeit, dan de rechterhersenhelft en dat bij jongens deze tendens ook nog eens wordt versterkt onder invloed van het hormoon testosteron. Bij meisjes overheerst het hormoon oestrogeen, die de groei van de hersencellen aan de linkerkant juist bevordert.


De rechterhersenhelft probeert tijdens de groei verbindingen te leggen met de linkerhersenhelft. Bij jongens ontwikkelt de linkerhersenhelft dus langzamer en hierdoor leggen ze in de rechterhersenhelft juist meer verbindingen aan.

De verbinding met de linkerhersenhelft is bij jongens ook smaller dan bij meisjes.

Iedere hersenhelft kent ook zijn eigen specialisatie.


Hierdoor laten jongens en meisjes , los van hun individuele karakter, vaak ook andere ontwikkelingsfasen zien. Motorisch gezien zitten jongen bijvoorbeeld langer in de symmetrische fase. Onderzoek heeft aangetoond dat jongens van vier jaar gemiddeld in de sensomotorische leeftijd tussen drie en vier jaar zitten. Meisjes van rond de vier jaar zitten gemiddeld op de sensomotorische leeftijd van 4,6 jaar. Vanuit deze gegevens is het natuurlijk logisch dat een jongen van vier jaar een schaar nog maar lastig kan hanteren, terwijl dit bij een meisje al beter lukt. Jongens zijn veel langer grofmotorisch aan het werk. Die sensomotorische rijping is absoluut noodzakelijk. Stel dat een jongen van vijf jaar cognitief gezien prima groep 3 aankan, dan is het toch verstandig om hem niet met cognitief leren te gaan belasten, maar al zijn energie beschikbaar te stellen voor zijn sensomotorische balans.

 

De grote motoriek stimuleren


Door kinderen gedurende dag voldoende ruimte te geven om te bewegen help je hen, enerzijds met de ontwikkeling van de grote motoriek en anderzijds met hun fysieke gestel. Volgens de Gezondheidsraad hebben kinderen gedurende de dag minimaal een uur matige tot intensieve beweging nodig. Bij matige beweging kun je denken aan wandelen, fietsen of spelen. Bij intensieve beweging gaan de hartslag en ademhaling flink omhoog.

Je kunt dan denken aan de gymles op school. Hoewel je op school kinderen ook binnen kunt laten bewegen, kun je de meeste en grootste kansen op ontwikkeling buiten en in de gymzaal creëren. Tijdens het buitenspel en in de gymzaal, waar kinderen kunnen klimmen en springen, leren kinderen risico’s in te schatten en verleggen ze hun grenzen.

Kinderen vinden het leuk om risicovol te spelen omdat ze hierbij opwinding, spanning en trots ervaren. Natuurlijk moet je ze beschermen tegen gevaarlijk spel, maar risico’s horen ook bij vertrouwen krijgen in je eigen lijf en vaardigheden.


Ondersteun de kinderen ook tijdens het buitenspel en het spel in de gymzaal.

Doe met ze mee, daag ze uit en stel in de gymzaal wisselende toestellen op. Maar probeer ook eens te kijken waar in de ontwikkeling hulp nodig is.

Zit het hem in balans en ritme? Of meer in spierkracht?

Om de spieren te versterken zijn oefeningen als slingeren aan een duikelstang, overgooien met een bal of trampolinespringen goed.

Om de botten te versterken kun je denken aan dansen, traplopen of touwtjespringen.


Natuurlijk kun je ook terecht bij een kinderfysiotherapeut, voor ondersteuning bij het ontwikkelen van de grove motoriek.

 

Op zoek naar meer?


Boekentips:









Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties?

Inspireer dan collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!


.

.

1.612 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comments


bottom of page