site-verification=8adc2fc3d443365f5c3bc1b5d2d80d29
top of page
Zoeken

Kleuters met autisme begeleiden

Foto van schrijver: Juf AngeliqueJuf Angelique

Autisme is geen ziekte die te genezen is, maar een ontwikkelingsstoornis waar je hard aan kunt werken. Wanneer de diagnose autisme op jonge leeftijd al kan worden vastgesteld, kan er van jongs af aan ook extra tijd en energie worden gestoken in de taalontwikkeling en de sociale en emotionele ontwikkeling, zodat een kind met autisme beter kan meekomen met zijn leeftijdsgenootjes. Ieder kind met autisme is anders. Er zijn dus geen kant-en-klare recepten aan te reiken voor de omgang. Je zult als leerkracht per individu moeten bekijken wat wel of niet werkt. In deze blog vertel ik je er meer over.



Iedereen is anders!


Allereerst...De aard en de ernst van de belemmeringen die kinderen met autisme hebben bij het volgen van onderwijs kan sterk variëren. Hierbij speelt natuurlijk ook de aard en het verstandelijk vermogen van het kind mee. Ieder kind met autisme is uniek en de behoeften van ieder kind met autisme dus ook. Het is daarom belangrijk om per kind te bekijken met welke van de volgende specifieke handvatten en tips je kinderen met autisme binnen jouw kleuterklas beter tot hun recht kan laten komen.


Subtiele autismekenmerken zijn bovendien niet altijd en overal zichtbaar.

Om die reden is goed observeren, liefst in meerdere omgevingen, van belang.

Dat geeft informatie over welke situaties voor een kind moeilijk zijn en welke begeleiding daarbij nodig is, juist ook op school. Een kort lijntje met ouders is daarbij belangrijk.

Zij kunnen na afloop van een schooldag horen wat er energie gekost heeft en dit, evenals de hoeveelheid ontlading thuis, terugkoppelen aan de leerkracht. Het is belangrijk om ook bij de kinderen die op school weinig bijzonderheden laten zien, maar thuis wel, dit te zien als een ‘gedeeld probleem’ van het kind, ouders en school. Ook het omgekeerde komt voor: kinderen die thuis weinig problemen hebben, maar op school wel, vaak omdat daar meer of iets anders van een kind met autisme gevraagd wordt. Door aanpassingen op school kan een betere balans gevonden worden, waardoor er minder sprake is van ontlading.

 

Tips voor de leerkracht


Zorg ervoor dat je voldoende kennis hebt over autisme!

Voor een goede omgang met een kind met autisme is het belangrijk dat een leerkracht zich verdiept in autisme en voldoende kennis heeft over autisme. Een leerkracht (of ouder) die kennis heeft over autisme kan deze stoornis namelijk beter herkennen, begrijpen en inspelen op de behoeften van een kind. Als je de beweegredenen van een kind niet kent, reageer je vaker vanuit machteloosheid, angst of boosheid. Door je echter te verdiepen in autisme begrijp je als leerkracht beter waar het soms zo moeilijk te begrijpen gedrag van een kind vandaan komt en wordt het mogelijk een sfeer te creëren, waarin het kind zich begrepen, veilig, prettig, gerespecteerd en geaccepteerd voelt.

Het is daarnaast raadzaam, dat ouders ook een stukje psycho-educatie krijgen, zodat zij hun kind beter leren begrijpen en extra vaardigheden leren om hiermee om te gaan.


Observeer!

Ieder kind met autisme is anders en heeft dus ook een andere behoefte.

Om een juist beeld te krijgen van die individuele mogelijkheden en beperkingen en een goede aansluiting te vinden op de behoeften van een kind met autisme moet een leerkracht goed de gedragingen van een kind met autisme kunnen observeren en letten op de signalen, die het kind met dat gedrag uitzendt. Ongevraagd naar een computer lopen, betekent bijvoorbeeld wellicht dat het kind aan de computer wil werken.


Reflecteer op je eigen handelen!

Onderwijs aan een kind met autisme vergt bijzonder veel van een leerkracht. een kind met autisme vraagt veel aandacht en zorg. Een leerkracht zal veel geduld moeten hebben, de eigen emoties onder controle moeten kunnen houden en moeten accepteren dat contact met kinderen met autisme anders verloopt. dat vergt veel energie. De bereidheid om te reflecteren op en kritisch te kijken naar het eigen handelen (en de wijze waarop) is erg belangrijk in de omgang met kinderen met autisme. Om te groeien in je professionaliteit ten aanzien van onderwijs geven aan een kind met autisme zul je als leerkracht een goed beeld moeten hebben van je houding, uitingen en je eigen gedragingen.

  • Wat gaat er goed/niet goed en wat is jouw eigen aandeel daarin?

  • Wat vind je lastig met dit kind en deze groep en waar zou dat aan kunnen liggen?

  • Wat kun je leren van de situaties waar je (on-)tevreden over bent?


Bouw een vertrouwensrelatie op!

Voor kinderen met autisme is een voorspelbare omgeving met een warme, betrouwbare relatie met de leerkracht extra belangrijk. Het is voor leerkrachten niet altijd eenvoudig om een goede invulling te geven aan de relatie met een kind met autisme. Kinderen met autisme leggen anders contact en kunnen zich soms ook heel negatief uiten richting en over de leerkracht. Over het algemeen leeft er bij kinderen met autisme niet de behoefte om het jou of anderen naar de zin te maken en zich te schikken naar wat de leerkracht vraagt of verwacht. Toch kunnen kinderen met autisme, ondanks dat ze beschikken over een niet goed ontwikkeld inzicht, op den duur op hun eigen manier gehecht raken aan een leerkracht. Een vertrouwensrelatie opbouwen met een kind met autisme. hoe doe je dat?

  • Zorg voor voorspelbaar leerkrachtgedrag.

  • Maak gewenst gedrag duidelijk, door het stellen van eenduidige en expliciete regels.

  • Eis geen oogcontact van de leerling.

  • Zie het lastige gedrag van een autistisch kind als onmacht en onkunde, niet als onwil.

  • Toon respect voor de beperking en de mogelijkheden!

Wanneer kinderen met autisme in een veilige, duidelijke en voorspelbare omgeving mogen functioneren, waarin begrip bestaat voor hun gedrag en behoeften en waarin zij op een positieve manier gestimuleerd worden, dan voelen zij het vertrouwen om zich te kunnen ontplooien en zich goed te voelen.


Toon begrip!

Werken aan een goede vertrouwensrelatie met een autistisch kind zorgt voor een goede basis, maar staat niet op zichzelf. Succesvol onderwijs aan een kind met autisme wordt ook bepaald door de wijze waarop jij er als leerkracht in slaagt de onderwijsorganisatie en je didactiek aan te passen aan de behoeften en de mogelijkheden van het kind.

De wijze waarop je als leerkracht omgaat met de dilemma's die in het onderwijs aan deze kinderen in veel situaties aan de orde zijn, speelt een grote rol.

Wanneer je te weinig rekening houdt met de eigenschappen en behoeften van een kind met autisme, of gemaakte fouten steeds verbetert of afstraft, dan zul je een toename van stressgedrag zien. Kinderen met autisme kunnen in dat geval onrustig zijn, dingen stuk maken, agressief worden, last hebben van driftbuien en ga zo maar door. En met name door dit gedrag bestaat dan vaak weer het gevaar dat je uiteindelijk in een negatieve spiraal belandt, voortkomend uit een gevoel van onvermogen om de situatie te verbeteren.

Zie het moeilijke gedrag van een kind met autisme als onmacht, niet als onwil.


Reageer kalm op probleemgedrag!

Bij kinderen met autisme is er een aanzienlijke kans op incidentele paniek-, drift- en woedeaanvallen. Dit kun je als leerkracht niet altijd voorkomen.

De reactie van de leerkracht bepaalt in zo'n geval wel in belangrijke mate of dit probleemgedrag verder escaleert of afneemt.

Leerkrachtengedrag, dat tot verdere escalatie kan leiden is bijvoorbeeld:

  • schreeuwen

  • humor en sarcasme

  • in discussie gaan

  • het laatste woord willen hebben

  • dwang

  • commanderen

  • preken

  • regels dubbelzinnig interpreteren

  • anderen bij een conflict betrekken

  • het probleemgedrag in de hele groep bespreken

  • het kind met anderen vergelijken

  • het probleem meteen aan willen pakken

  • de situatie willen bespreken terwijl het kind nog niet kalm is

Leerkrachtengedrag dat de escalatie kan afzwakken is:

  • kalmte/rust

  • aandacht

  • begrip

  • geduld

  • even wachten

  • even afstand nemen

  • het kind eerst even een time out geven en dan pas praten

  • het kind hersteltijd geven (emoties vreten energie)

  • het kind apart nemen

  • goed luisteren

  • zachtjes praten

  • het gesprek afbakenen ("ik wil het hier over hebben en niet over dat").


Spreek het kind apart aan!

Kinderen met autisme voelen zich geen doel van een groep en zullen dus niet altijd luisteren wanneer je de hele groep aanspreekt.

Spreek ze daarom altijd even apart met hun naam aan.

 

Tips voor de omgeving


Zorg voor een veilige omgeving!

Kinderen met autisme beleven de klas- en schoolruimte vaak als, onoverzichtelijk en verwarrend. Daardoor voelen zij zich er vaak onveilig.

Een kind met autisme heeft een duidelijke, overzichtelijke en voorspelbare leeromgeving en jouw ondersteuning als leerkracht nodig bij het ontdekken van de samenhang in hun omgeving. Daarom is het goed om eens kritisch naar je lokaal te kijken.


Wanneer een kind met autisme meer vat kan krijgen op zijn leeromgeving, dan zal het zich daardoor veiliger en rustiger voelen en zich eerder openstellen voor exploratie en autonoom handelen en kan het geleidelijk aan steeds zelfstandiger gaan leren functioneren.

In een onvoorspelbare ruimte zal het, om nog enig houvast te ervaren, juist 'vluchten' in zijn eigen specifieke, veilige interesses. Maar hoe doe je dat?

  • Leerlingen met autisme raken snel overprikkeld. Zorg er daarom voor, dat de leerling zo min mogelijk wordt afgeleid door prikkels in of buiten het lokaal. Houd het klaslokaal opgeruimd en hang knutselwerkjes zoveel mogelijk bij elkaar, achter in de klas, uit het gezichtsveld van het kind. Een wirwar van visuele informatie leidt alleen maar af. Zet het kind ook niet op drukke plekken, zoals bij het raam.

  • Geef het kind een eigen kapstok, een eigen plek in de kring en aan de tafel. Maak deze werkplek duidelijk door die te visualiseren. Bijvoorbeeld door een foto van de leerling (of zijn/haar naam) op de tafel (of de stoel) van de leerling te plakken.

  • Scherm de vaste plek af van afleidende prikkels. Dat kan naast visuele prikkels bijvoorbeeld ook om geuren, stoffen, geluidsprikkels of om lichtinval gaan. Veel autistische kinderen zijn namelijk sensorisch overgevoelig.

  • Geef activiteiten/hoeken een vaste plek en maak de functie van deze plekken visueel.

  • Geef alle materialen een vaste, overzichtelijke en toegankelijke plek en/of codeer ze met kleuren of pictogrammen.

  • Voorzie de andere ruimtes in het schoolgebouw ook van pictogrammen

  • Het schoolplein kan een bron van onrust en angst zijn voor een kind met autisme, omdat er veel sensorische prikkels zijn en kinderen met autisme de sociale regels in de omgang met elkaar niet goed begrijpen. Creëer daarom een rustige plek op het schoolplein, waar het kind zich kan terugtrekken. Markeer deze plek ook duidelijk. En/of laat het kind een vertrouwd stuk speelgoed mee naar buiten nemen. Of laat, als dit niet helpt, het kind eventueel binnen blijven.

 

Tips voor de organisatie


Zorg voor structuur in de tijd!

Kinderen met autisme hebben weinig greep op de tijd en daardoor behoefte aan voorspelbaarheid en regelmaat. Hoe doe je dat?

  • Maak het dagprogramma visueel zichtbaar, zodat de leerling weet wat hij/zij kan verwachten. Kinderen met autisme kunnen anders erg onrustig worden. Maak hierbij gebruik van vaste pictogrammen. Die zijn bijvoorbeeld gratis te downloaden vanaf de website sclera.be. Markeer ook duidelijk het begin en het einde van de dag. Zijn er veranderingen nodig? Bespreek deze dan met de kinderen, zodat het niet onverwacht gebeurt.

  • Vermijd vage tijdsaanduidingen, als "straks", "dadelijk" en "nog even".

  • Maak gebruik van een kleurenklok, een kookwekker of een zandloper, om de tijdsduur van activiteiten te visualiseren.

  • Maak een aftelkalender voor grote gebeurtenissen, die in aantocht zijn.


Bereid kinderen voor op veranderingen!

Kinderen met autisme onderkennen weinig samenhang in de wereld om hen heen en zijn daardoor meer afhankelijk van betekenissen en verduidelijkingen, die van buitenaf worden aangebracht. Plotselinge minimale veranderingen in dagelijkse routines kunnen tot groot onbegrip en veel spanning leiden. Natuurlijk laat het schoolleven zich nooit volledig ordenen en doen zich in de klas regelmatig onverwachte veranderingen en gebeurtenissen voor, maar je doet er als leerkracht goed aan in ieder geval zoveel als kan te ordenen.

Dat doe je zo:

  • Geef verandering daarom tijdig aan!

  • Anticipeer op mogelijke probleemsituaties en bespreek situaties voor (wat gaat er gebeuren, wat wordt daarbij van het kind verwacht enz?). Ondersteun dit visueel.

  • Leg kinderen in vrijere situaties, zoals overgangsmomenten en buiten spelen, uit wat er van hen wordt verwacht.

Probeer kinderen echter niet te afhankelijk te maken van structuur. Structuur is nodig als een kind dit zelf nog onvoldoende kan, maar dat wordt minder naarmate het zichzelf leert reguleren en moet dus wel geleidelijk worden afgebouwd.


Hanteer duidelijke regels!

Hanteer duidelijke en consequente regels, die de kinderen wel houvast geven, maar ze ook weer niet beperken. Maak deze concreet in korte termen van gewenst gedrag.

Formuleer ze niet in termen van wat niet mag. Visualiseer ze en leg goed het waarom uit als er van een regel moet worden afgeweken. Oefen ze vaak en herhaal ze vaak, bijvoorbeeld door middel van rollenspel. En bespreek wat er gebeurt als het kind zich niet aan de regels houdt. Laat het kind daarover meedenken. Ga echter nooit in discussie over de regels.

Hanteer binnen de gehele school ook dezelfde regels en afspraken.

Zijn er persoonlijke regels voor een kind met autisme nodig?

Zorg er dan voor dat collega's deze ook weten.

En stem het gebruik van regels ook met de ouders van het kind af.

Het is voor een kind met autisme namelijk vaak erg verwarrend als op school andere regels gelden dan thuis of andersom.


Laat een kind minder lang deelnemen aan kringmomenten!

Voor kinderen met autisme is de kring vaak een lastig moment, omdat ze niet goed kunnen volgen wat anderen te vertellen hebben en dit soms tot storend gedrag kan leiden.

Stel in zo'n geval deelname aan de kring niet voor de volle duur verplicht.

Geef het kind, voordat het de kring verlaat, wel een paar concrete vragen, zodat het 't gevoel blijft houden er wel bij te horen.


Geef het kind meer tijd!

Een kind met autisme is een serieel-denker en kan maar een ding tegelijk bedenken.

Het heeft meer tijd nodig om alles te overdenken. Wacht dus wat langer op een antwoord.

 

Tips voor de emotionele behoeften


Koppel emoties aan gebeurtenissen!

Kinderen met autisme kunnen hun gevoelens en verlangens lastig onder woorden brengen. Dat leidt vaak tot veel frustratie. Het is daarom belangrijk dat een kind met autisme wordt ondersteund in het herkennen en benoemen van emoties bij zichzelf en anderen en deze leert verbinden aan gebeurtenissen. Bied kinderen met autisme ook genoeg ruimte om hun gevoelens te verwoorden en moedig dit aan. Ga ook steeds expliciet n wat het kind voelt en bedoelt. Je leest er ook meer over in mijn blog:


Leer het kind met spanningen en angsten omgaan!

Dwing een kind met autisme niet om dingen te doen die het niet wil of die angst oproepen.

Leer het kind ook om hulp te vragen als het angstig is. Kinderen met autisme zijn namelijk niet zo snel geneigd om hulp te vragen als een dergelijke situatie zich voordoet.

Maak duidelijke en concrete afspraken hoe en wanneer het kind om hulp kan vragen. Moedig het kind aan om hulp te vragen en reageer positief op een verzoek om hulp.

Spreek ook een signaal of een teken met het kind af dat het kan geven wanneer het angstig is. En geef het kind daarna toestemming om iets te doen wat hem kalmeert.


Wees alert op de signalen van spanningen en angsten!

Wees alert op de signalen van angst, stress en frustratie. Door direct in te grijpen kan dikwijls ernstig probleemgedrag worden voorkomen.

  • Neem het kind in zo'n situatie bijvoorbeeld even apart om te kalmeren.

  • Laat het kind eerst even iets doen wat het graag doet of waar het kalm van wordt. Een gesprek heeft pas zin als het kind afgekoeld is.

  • Leg de situatie aan het kind uit, verduidelijk deze en leg uit wat er van het kind wordt verwacht.

  • Blijf zelf rustig en stel het kind gerust. Toon geen emotie en irritatie.

  • Toon begrip en geduld voor de gevoelens van het kind.


Achterhaal de oorzaak van spanningen en angsten!

Wanneer een kind met een autismespectrumstoornis gespannen en/of angstig is, is het van belang om erachter te komen waar die spanning vandaan komt of waar de angst mee te maken heeft.

  • Bij kinderen die verbaal heel sterk zijn, helpt het om veel gesloten vragen te stellen. Op die manier kun je achter een oorzaak komen.

  • Het kan kinderen ook helpen om hen aan de hand van plaatjes, pictogrammen of foto’s te laten vertellen wat hun dwarszit.

  • Verder zijn er kinderen die graag zelf tekenen wat er in hen omgaat. Het is vaak moeilijk om achter oorzaken van spanningen of angsten te komen bij deze kinderen, maar door op verschillende manieren informatie van het kind te vragen en door goed naar het kind te kijken, kun je op het goede spoor komen.

Daarnaast is het belangrijk om na te gaan welke gebeurtenissen de spanning of angst bij het kind hebben kunnen oproepen. Bij grote gebeurtenissen, zoals een aanstaande sinterklaasviering, kan dit gemakkelijk zijn. Maar bij kleinere gebeurtenissen, zoals het verplaatsen van een kast in het leslokaal of een uitspraak/grapje van een leerkracht, is dit minder opvallend. Heb je eenmaal de oorzaak achterhaald, dan helpt het om de gebeurtenis concreet te maken, voorspelbaar te maken of uit te leggen.

Maak samen met de ouders een lijstje van risicosituaties. Oudere kinderen kunnen ook zelf aangeven welke situaties angst oproepen.


Werk aan een positief zelfbeeld!

Kinderen met autisme komen door hun belemmeringen op school regelmatig in situaties terecht, waarin zij negatieve ervaringen opdoen. Dat betreft niet alleen leerervaringen, maar ook sociale ervaringen. Vanuit deze ervaringen ontwikkelen zij ook vaker een negatief zelfbeeld. Sommige kinderen met autisme gaan daardoor bijvoorbeeld bepaalde situaties of taken vermijden. Het is daarom belangrijk om kinderen met autisme succeservaringen op te laten doen, waardoor het gevoel van eigenwaarde toeneemt. Hoe doe je dat?.

  • Verblind je als leerkracht dus niet door allerlei beperkingen die autisme met zich mee kan brengen, maar kijk vooral ook naar de mogelijkheden van het kind en vergroot deze uit. Je moet kinderen met autisme enerzijds niet overschatten, maar zeker ook niet onderschatten. Hoewel ze informatie anders verwerken en moeite hebben met het aanbrengen van samenhang, hebben ze meestal een goed geheugen.

  • Verdiep je in hun specifieke interesses en gebruik deze om het kind ergens voor te motiveren.

  • Toon je waardering wanneer het kind zich heeft ingespannen voor een activiteit.

  • Richt je onderwijs zo in, dat het kind regelmatig succeservaringen kan opdoen.


Vermijd straffen!

Probeer probleemgedrag niet bij te sturen door te straffen. Dat heeft vaak een averechts effect. Kinderen met autisme hebben vaak niet eens een idee waarom ze worden gestraft. Zij missen het inzicht wat daarvoor nodig is op hun eigen handelen.

En als ze wel weten waarvoor ze worden gestraft, dan nog kunnen ze die kennis niet altijd in een volgende situatie toepassen. Straffen veronderstellen verder ten onrechte dat kinderen met autisme zelf alternatief gedrag kunnen bedenken. Straffen vergroot de angst, verwarring en frustratie vaak alleen maar en zorgt voor een negatief zelfbeeld, waardoor de kans op nieuw probleemgedrag alleen maar toeneemt. Uiteraard betekent dit niet dat een kind zo maar zijn gang kan gaan. Het kind moet wel weten dat er grenzen zijn.

Het is beter om consequent en duidelijk te zijn en veel herhalen in de omgang met autistische kinderen. In situaties waarin het misgaat kun je een kind beter even uit de situatie halen en voor een time-out moment, in een rustige, vaste ruimte te kiezen.

Zo'n time-out hoeft niet lang te zijn. Een minuutje of twee is doorgaans voldoende. Wel moet duidelijk zijn waarom de time-out wordt toegepast.

Zodra het kind dus rustig is, bespreek je het waarom en bied je alternatief gedrag aan.

Blijf rustig en leg het nogmaals duidelijk uit.


Werk met beloningen!

Belonen van gewenst gedrag is veel effectiever. Door te belonen benoem je eigenlijk de positieve gedragsalternatieven, waardoor een kind met autisme beter begrijpt wat er wel van hem wordt verwacht. Om nieuw gedrag te leren moet je dit steeds bekrachtigen.

Belonen levert succeservaringen en daarmee een positief zelfbeeld op en het laat zien dat je als leerkracht vertrouwen hebt in het kind, hetgeen de relatie tussen leerkracht en het kind ten goede komt. Kinderen met autisme vinden nieuwe dingen vaak spannend en hebben vaak ook beloningen nodig om ze aan te zetten om iets nieuws te proberen.

  • Houdt bij het opzetten van een beloningssysteem rekening met het niveau, de interesses en voorkeuren van het kind. Ga dus na welke activiteiten het kind het liefste uitvoert en sluit daar met je beloning op aan. Overleg dit ook met het kind, die daar soms misschien toch een hele andere kijk op heeft. Gebruik bijvoorbeeld een 'menukaart met beloningen', waaruit het kind zelf een keuze kan maken.

  • Voorkom misverstanden. Geef duidelijk en expliciet aan welk gedrag gewenst wordt en welke beloning daarop volgt. Doe het voor en oefen het samen.

  • Stel niet te hoge doelen. Er moet een redelijke kans op succes zijn. Mislukkingen zorgen voor stress en frustratie. Ga uit van hele kleine stapjes en verwacht geen grote gedragsveranderingen in korte tijd.

  • Visualiseer de gemaakte afspraken en beloningen zoveel mogelijk.

  • De materiele versterker, zoals etenswaren en kleine cadeautjes, is de meest krachtige versterker, maar sociaal het minst geaccepteerd. Veel leerkrachten maken liever gebruik van activiteitenversterkers, waarbij het kind als beloning een voorkeursactiviteit mag uitvoeren. Een andere beloning die vaak wordt gekozen is de ruilversterker, waarbij het kind na verloop van tijd stickers, fiches e.d. kan inruilen voor een afgesproken materiele of immateriële beloning. Sociale versterkers, zoals een compliment, een aai over de bol, een knipoog en de duim omhoog zijn het minst krachtig. Kinderen met autisme begrijpen deze vaak niet. Toch is het goed om beloningen wel altijd van een sociale versterker te vergezellen.

  • Geef bij het belonen ook weer expliciet aan waarom het kind de beloning heeft verdiend. Daarmee wordt de koppeling tussen het gewenste gedrag en de beloning nog eens verduidelijkt.

  • Bouw de beloning, wanneer je het nieuwe gedrag een aantal keren hebt bekrachtigd en aangeleerd is, ook weer geleidelijk af. Start met een directe beloning naar aanleiding van het gewenste resultaat. Bouw dat vervolgens af naar een uitgestelde beloning met bijvoorbeeld tekens, die aan het einde van de dag worden ingeruild voor een beloning. Bouw dit nog verder af naar een uitgestelde beloning op basis van een verbale afspraak en beloon tenslotte alleen nog met sociale versterkers, zoals een compliment.

  • Overleg ook met de ouders en stem met hen af wanneer en hoe er wordt beloond.

 

Tips voor de sociale behoeften


Leg sociale situaties uit!

Veel kinderen met autisme beleven weinig plezier aan aan bezigheden met anderen. Groepsgesprekken, groepsopdrachten en spel zijn vaak lastig voor ze en kunnen veel angst en stress oproepen. Kinderen met autisme moeten daar extra bij geholpen worden.

Leg sociale situaties, die zij tegenkomen of kunnen gaan tegenkomen en de regels die daarbij gelden, uit. Dat kan een kind met autisme helpen om zich te kunnen voorbereiden op deze situaties. Dat geeft ze duidelijkheid, houvast en neemt zo die spanning en angst een beetje weg.

Dit kun je bijvoorbeeld doen door:

  • Uitleg te geven aan het kind zelf over de dingen die hij lastig vindt en de wijze waarop dit tot uiting komt in sociale interacties. Bijvoorbeeld door te bespreken: "ik zie dat jij moeite hebt met..., ik ga je daarbij helpen!"

  • Sociale interacties begrijpelijk te maken.

  • Een verklaring te geven bij de gemaakte grapjes.

  • Toelichting te geven op gebeurtenissen.

  • Samen met hen te observeren, bijvoorbeeld tijdens het buitenspelen. De leerkracht kan dan het gedrag van andere kinderen ondertitelen.


Leer sociale vaardigheden aan!

Als leerkracht zul je een kind met autisme expliciet sociale vaardigheden moeten aanleren. Dat kan individueel, maar moet wel zoveel mogelijk ingebed worden binnen je groepsgebeuren. De aan te leren vaardigheden moeten wel specifiek en concreet zijn.

Het kind moet dus precies weten wat er wordt bedoeld. Daarnaast moeten ze ook functioneel zijn en dus gerelateerd worden aan (dagelijkse) situaties of activiteiten.

Gebruik daarbij de volgende stappen:

  1. Kies een sociale vaardigheid. Houd het bij eentje tegelijk.

  2. Doe de vaardigheid eerst voor (modelleren) en laat voorbeelden zien (video, een prentenboek, situatieplaatjes, een poppenkastvoorstelling), die aansluiten bij de leefwereld van de kinderen.

  3. Laat heel concreet en gerelateerd aan een bepaalde situatie zien welke handelingen moeten worden verricht en welke houding daarbij hoort. Bijvoorbeeld: Actief deelnemen ziet eruit als: dicht bij elkaar staan, oogcontact maken, knikken, meedoen aan een opdracht enz.... en mogelijke dingen, die je daarbij kan zeggen zijn: "Ik heb een idee, wat is jouw idee?", "Het is jouw beurt" enz... Deze voorbeelden maken meteen duidelijk waarom beheersing van de vaardigheden belangrijk is en wat het effect daarvan is. Je kunt dit aanscherpen door ook voorbeelden te tonen waarin tot uiting komt wat er gebeurt als de vaardigheid niet wordt toegepast. Maak deze vaardigheden ook visueel met afbeeldingen.

  4. De kinderen oefenen onder begeleiding van jou de gedemonstreerde vaardigheden. Zorg daarbij voor variatie in situaties, zodat de kinderen zien dat de vaardigheid in meerdere situaties kan worden toegepast. Denk aan: Gezelschapsspelen (in een klein groepje met de spelregels visueel gemaakt), spelletjes, eenvoudig rollenspel (met ondersteuning van de leerkracht en een spelscript), kleine groepsgesprekken of een gevoelensquiz, waarbij kinderen met emotiekaartjes aangeven hoe zij zich in een bepaalde situatie voelen.

  5. Geef de kinderen de kans om de geleerde vaardigheden zonder jouw hulp toe te passen.


Op de website sociaalopstap.nl zijn ook verhalen en stappenplannen beschikbaar voor verschillende sociale situaties, zoals zelf een boodschap halen in de supermarkt, rustig worden als je boos bent en omgaan met ruzie. De verhalen leggen uit wat een kind kan verwachten in de situatie en wat anderen van hem verwachten. Op de website van SociaalOpStap kan een kind een account aanmaken. Daarna kan hij/zij de stappenplannen helemaal aanpassen aan zijn/haar eigen, persoonlijke situatie. Zo kan hij/zij bijvoorbeeld voor zichzelf een stappenplan maken over wat hij/zij precies zou doen wanneer hij/zij boos wordt in de klas.


Laat het kind samenwerken!

Samenwerken doet een groot beroep op de sociale vaardigheden. Een kind met autisme wil vanuit zichzelf vaak niet samenwerken. Althans zo lijkt dat aan de buitenkant. Vaak wil een kind dat wel, maar weet het niet hoe. Samenwerken is essentieel in de ontwikkeling van een kind, omdat leren tot stand komt door de uitwisseling met anderen van ideeën, betekenissen en handelingswijzen. Juist vanwege het moeite hebben met het inschatten en begrijpen van sociale interactie zou een leerkracht het samenwerkend leren moeten inzetten als interventie om een kind met autisme op dat punt sterker en weerbaarder te maken. Een goede ondersteuning, begeleiding en het creëren van een veilige omgeving zijn daarbij wel essentieel. Op die manier kunnen kinderen ervaringen opdoen met samenwerken en samenspelen, zonder een gevoel van falen of bedreiging hieraan over te houden. Dat doe je bijvoorbeeld door:

  • Het kind te koppelen aan een veilige, geschikte buddy, die begrip toont en als dat nodig is een helpende hand kan bieden.

  • Het kind niets te dwingen. Dit kan grote angst, frustratie en daarmee vermijdingsdrang bij een kind oproepen.

  • Het samenwerken geleidelijk op te bouwen.

  • In eerste instantie voor een veilige, afgebakende prikkelarme plek te kiezen.

  • Eenvoudige enkelvoudige opdrachten te geven.

  • Opdrachten te kiezen waar het kind goed in is.

  • Van tevoren een spelsuggestie aan te reiken.

  • Van tevoren goed te bespreken wat het kind gaat doen en met wie.

  • Veel aandacht te blijven besteden aan het aanleren van sociale vaardigheden, het kind daarop te blijven wijzen en deze weer geleidelijk af te bouwen zodra het kind zichzelf deze eigen heeft gemaakt.

  • Met het andere kind je verwachtingen van het samenwerken en wie wat gaat doen ook goed voor te bespreken, ook om te voorkomen dat het ene kind alles doet en de andere passief gaat toekijken.

  • De activiteit en datgene wat goed is gegaan na te bespreken.

  • Het kind een deel van de groepstaken op een andere "eigen" plek te laten uitvoeren. Op die manier betrek je het kind er wel bij, zonder voortdurend in een groep te hoeven functioneren. Groepstaken duren voor kinderen met autisme namelijk vaak te lang.


Wees extra alert op de interactie met andere kinderen!

Andere kinderen ervaren het gedrag van een klasgenoot met autisme vaak als eigenaardig en egocentrisch. Soms zijn kinderen met autisme daardoor ook het mikpunt van spot en pesterijen. Wees daarom extra alert op de relatie en de interactie tussen kinderen.

  • Geef de andere kinderen uit je klas uitleg over autisme en de problemen, die kinderen daarbij kunnen ondervinden. Wanneer andere kinderen een kind met autisme beter begrijpen, dan zullen zij hier vaak minder negatief op reageren en kun je vaak een hoop stress en frustratie voorkomen. Vraag hiervoor wel altijd eerst toestemming aan de ouders van het kind met autisme. Leg uit dat iedereen anders is. Dat iedereen dingen heeft waar hij goed in is en dingen waar hij niet zo goed in is. En dat het van belang is dat kinderen elkaar helpen als ze iets moeilijk vinden,

  • In een aantal gevallen kan, wel in overleg met de ouders, aan de groep bijvoorbeeld uitgelegd worden wat autisme is en waarom een kind moeite heeft met bepaalde dingen. Kleuters vinden dat vaak helemaal niet raar en gaan een klasgenoot daardoor beter begrijpen. Kinderen zullen bovendien ook beter begrijpen waarom jij als leerkracht soms ook uitzonderingen maakt voor het kind met autisme. Doe dat wel in kindertaal. Spreek bijvoorbeeld over puzzelstukjes in je hersenen en vertel dat het kind met autisme meer van die puzzelstukjes heeft en daardoor meer tijd nodig heeft om te begrijpen wat je zegt. Of vertel over voelsprieten. Dat het kind bijvoorbeeld alles hard hoort en dat het daarom lastig kan zijn om op te letten in de kring.

  • Het kind aan een maatje te koppelen.

  • Benader het kind zelf ook positief en begripvol. Voor kleuters ben jij het rolmodel en veel kleuters zullen deze houding dus al automatisch van je overnemen. Als je het kind als "lastpost" neerzet, zal de reactie van veel andere kinderen navenant zijn.


Bied handreikingen voor aansluiting met de klas!

Kinderen met autisme vinden vaak lastiger aansluiting bij hun klasgenootjes, omdat het inzicht hoe zij dit handig zouden kunnen aanpakken ontbreekt. Het is daarom belangrijk dat de leerkracht dit begeleidt, niet door het over te nemen, maar door het kind de volgende handreikingen te geven:

  • Roep de naam van het kind waarmee je wil spelen!

  • Roep "Hallo!"

  • Zorg ervoor dat het andere kind je duidelijk kan zien!

  • Vraag met een rustige stem of je mee mag doen! Dus niet schreeuwen!

  • Wanneer het andere kind niet luistert ga je naar de leerkracht. Je wordt dus niet boos en gaat ook niet staan wachten totdat je mee mag doen.

  • Word het kind gepest of buitengesloten? Maak het kind duidelijk dat kwaad worden, schreeuwen en slaan niet helpen, maar dat zeggen dat je iets vervelend vindt veel meer effect heeft. En leer het kind om jouw hulp in te schakelen.

Maak deze stappen visueel, zodat het kind er ter plekke altijd ter ondersteuning op terug kan grijpen.


Houd probleemoplossende gesprekken!

Probleemoplossende gesprekken kunnen normaal begaafde autistische kinderen een strategie bieden om met problemen om te leren gaan. In deze gesprekken wordt het probleem op een zakelijke, feitelijke manier geanalyseerd en worden alternatieven bekeken om dit probleem op te lossen. Alles wordt ook visueel gemaakt en in een persoonlijk mapje van het kind bewaard, waardoor het kind het een en ander beter op een rijtje krijgt.

Deze gesprekken hebben een vaste opzet:

  1. Wat gebeurde er?

  2. Wat deed jij?

  3. Wat was het gevolg? Hoe voelden de betrokkenen zich?

Daarna komt in een andere kleur pictogrammen de oplossing:

  1. Hetzelfde gebeurt weer

  2. Wat kun je dan beter doen? De gekozen oplossing wordt uitgevoerd

  3. Wat is het gevolg hiervan? Hoe voelt iedereen zich?


Laat het kind deelnemen aan een sociale vaardigheidstraining!

Als al deze interventies niet helpen kun je overwegen om een kind te laten deelnemen aan een sociale vaardigheidstraining. Het is dan wel belangrijk (omdat kinderen met autisme vaardigheden lastig kunnen koppelen aan andere situaties, dan die waarin ze iets hebben geoefend) dat je de vaardigheden die in deze trainingen aan bod komen ook in praktijksituaties op school toepast.


Zorg voor een ‘sociale time-out’!

Dat wil zeggen dat het kind tijdens de schooldag momenten heeft dat het even ‘niets hoeft’ in het contact met anderen en kan opladen, bijvoorbeeld door te tekenen, buiten een rondje te lopen of een taakje te doen op een rustige plek.

 

Tips voor de taakaanpak


Geef een korte, duidelijke instructie

  • Geef korte, duidelijke instructies.

  • Spreek het kind liever individueel aan. Veel groepsinstructies gaan namelijk volkomen langs een kind met autisme heen of er wordt slechts een deel van opgepikt. Vervolgens gaat een kind met autisme vaak voor zich uit zitten kijken en begint niet. Dat is geen onwil. Het kind heeft gewoon niet begrepen wat hij moet gaan doen en slechts flarden van de instructie opgepikt. Kinderen met autisme hebben vaak moeite met het richten van hun aandacht en kunnen zij erg afgeleid raken door allerlei interne en externe prikkels. Soms snappen kinderen met autisme niet eens dat de boodschap ook voor hen bedoeld is. Laat het kind dus geleidelijk wennen aan een groepsinstructie.

  • Bespreek vooraf met het kind wat er in de groepsinstructie aan de orde gaat komen en benoem dat die instructie ook voor hem bedoeld is.

  • Geef de instructie in een rustig tempo. Kinderen met autisme hebben een langere verwerkingstijd nodig voordat de boodschap is verwerkt. Herhaal je vragen daarom ook niet te snel.

  • Noem tijdens de groepsinstructie ook regelmatig de naam van het kind.

  • Geef niet teveel informatie ineens. Vermijd details en beperk je tot de hoofdzaken.

  • Benader dingen stap voor stap en stel een vraag tegelijk.

  • Ondersteun instructies met een visueel stappenplan.

  • Voordoen kan ook een krachtig leermiddel zijn. Voer eerst enkele opdrachtjes samen uit en laat het kind vervolgens zelf verder gaan.

  • Controleer steeds of het kind je begrepen heeft.

  • Loop na de instructie naar het kind toe om te controleren of hij het heeft opgepakt. Soms is er dan nog een individuele instructie nodig om het kind op weg te helpen.

  • Gun het kind na het geven van een instructie even de tijd om op gang te komen en de informatie te verwerken. Kinderen met autisme hebben namelijk vaak ook moeite om hun werk te starten.

  • Maak een vaste afspraak met het kind wat het moet doen als het de instructie niet begrepen heeft. Laat het kind bijvoorbeeld een afbeelding van een vraagteken op zijn tafel leggen of naar een speciale vraagtafel gaan.

  • Geef ook expliciet aan wat er na afloop van een instructie van het kind wordt verwacht.


Let tijdens instructies op je taalgebruik!

  • Kinderen met autisme nemen alles letterlijk en hebben moeite met abstracte taal. Gebruik daarom concrete en heldere taal en vermijd dubbelzinnigheden, zoals grapjes en spreekwoorden. En maak je toch een grapje? Benoem dan expliciet dat het een grapje is.

  • Geef concreet aan wat een kind met doen (doe-uitspraken).

  • Spreek in korte zinnen. Vermijd lange, samengestelde zinnen, waarin veel hoofd- en bijzaken door elkaar heen lopen en gebruik niet te veel bijvoeglijke naamwoorden.

  • Vermijd uitbundige gezichtsuitdrukkingen en stemintonaties.

  • Vermijd abstracte tijdsbepalingen, zoals "straks", "even" en "zo meteen". Kinderen met autisme kunnen zich bij zulke begrippen geen enkele voorstelling maken.

  • Vermijd vraagzinnen zoals: "Zou je dat wel doen?", terwijl je eigenlijk bedoelt: "Dat mag je niet doen".

  • Gebruik de positieve spreekvorm. Zeg niet wat een kind niet mag doen, maar geef concreet aan wat er van hem wordt verwacht.

  • Ga voortdurend na of het kind je heeft begrepen.


Gebruik visuele ondersteuning!

Bij veel kinderen met autisme komt auditief aangeboden informatie moeizaam aan. Gesproken woorden zijn vluchtig en verdwenen zodra ze uitgesproken zijn.

Er is voor een kind met autisme niet heel veel tijd om ze te verwerken en te duiden.

Veel kinderen met autisme moeten zich een concreet beeld van de betekenis kunnen vormen. Daarom is het belangrijk informatie zoveel mogelijk visueel te maken.

Visuele informatie kan door veel kinderen met autisme langer vastgehouden worden.

Door visuele ondersteuning krijgt een kind letterlijk "zicht" op iets en kan het zich een "beeld" bij iets vormen. Een ander voordeel is dat het een kind helpt om zich langer op de boodschap te kunnen richten. Een mondelinge boodschap is namelijk verdwenen, zodra je uitgepraat bent.

Dat kan bijvoorbeeld met behulp van:

  • Een dagritmepakket

  • Een visueel stappenplan

  • Een doelenkaart

  • Afbeeldingen

  • Foto's

  • Tekeningen

  • Pictogrammen

  • Concrete voorwerpen

  • Geschreven tekst (dit is het meest abstracte niveau, bedoeld voor oudere kinderen).


Bij het visualiseren kun je aan allerlei zaken denken, zoals:

  • Programma's en dag-/weekroosters

  • Bepaalde activiteiten

  • De lesindeling

  • De ruimte (zoals de werkplek of een plattegrond van de klas/school)

  • De omgangsregels

  • De werkregels

  • Specifieke afspraken met het kind

  • Beloningen

  • Instructies

  • De taakaanpak in stapjes schematiseren

  • Opdrachtenkaarten met stappen die helpen bij de uitvoering van een specifieke taak

  • Keuzekaarten, die aangeven wat je kan gaan doen als je klaar bent

  • Herinneringen (bijv. vergeet je gymschoenen niet mee te nemen)

  • Een vorderingengrafiekje

  • Vaste oplossingsprocedures

Deze visuele hulpmiddelen dienen eenvoudig en concreet te zijn.

Abstracte modellen van de werkelijkheid en veel afleidende details zijn erg ingewikkeld voor kinderen met autisme. Maak bij voorkeur ook door de hele school gebruik van dezelfde pictogrammen. Kinderen met autisme kunnen namelijk erg in de war raken van een nieuwe vormgeving. Stem het gebruik ervan ook af met de ouders, zodat thuis dezelfde pictogrammen gebruikt kunnen worden als op school.


Hierbij moet je natuurlijk wel aansluiten bij het communicatieniveau van een kind.

Als er bijvoorbeeld voor het eerst gewerkt gaat worden met pictogrammen, dan dien je deze wel eerst uit te leggen, zodat het kind de betekenis ervan kan leren begrijpen.


Als het kind inmiddels over een goede taalbeheersing beschikt, dan moet je niet eindeloos met de visuele ondersteuning blijven werken. Het is belangrijk dat een kind er niet afhankelijk van wordt. Als een kind kan lezen en schrijven, dan kan een leerkracht de foto's en pictogrammen ook vervangen voor een korte, concrete en duidelijke tekst.

Een tussenstap kan een plaatje of pictogram met tekst zijn.


Kinderen met het syndroom van Asperger zijn auditief juist sterk en geven de voorkeur aan een verbaal auditieve ingang om informatie aan te bieden.

Bij deze kinderen is de visuele ondersteuning dus juist niet nodig.


Geef gesloten opdrachten!

Kinderen met autisme vinden korte, enkelvoudige en gesloten opdrachten veel eenvoudiger dan lange, samengestelde en vrije opdrachten, waarin het zelf moet kiezen, plannen en organiseren.

  • Geef het kind (in het begin) korte, enkelvoudige opdrachten en breid deze geleidelijk uit te breiden naar opdrachten, waarin meerdere stappen gezet moeten worden.

  • Geef bij voorkeur gesloten opdrachten, zodat voor het kind duidelijk is wat hij moet gaan doen. Vrije en open opdrachten zoals bijvoorbeeld een vrije knutselopdracht, bieden kinderen met autisme te weinig structuur en zijn door hun rigide aanpak, vaak erg lastig voor ze.

  • Bied het kind bij vrijere opdrachten extra ondersteuning. Geef het kind bijvoorbeeld extra houvast door de te zetten stappen te visualiseren of maak gebruik van stappenplannen, zodat de leerling weet wat hij/zij kan verwachten.


Help bij het kiezen, organiseren en plannen

Kinderen met autisme hebben moeite met het zelfstandig plannen, het maken van keuzes en het bedenken wat te gaan doen. Ze hebben veel ondersteuning nodig bij het plannen en organiseren van hun werk. Dat wil zeggen: Hoe pak ik een probleem aan? Welke stappen zet ik daar achtereenvolgens bij? Hoe deel ik mijn tijd in?

  • Om de keuzemogelijkheden te beperken en de keuzes overzichtelijk te maken (bijvoorbeeld met behulp van een keuzekaart). Kiezen is voor kinderen met autisme namelijk vaak nog een hele opgave, omdat daarbij een groot beroep wordt gedaan op hun verbeelding.

  • Zorg voor een rustige werkplek. Regelmatig wordt de taakaanpak van een kind met autisme namelijk belemmerd door allerlei zintuiglijke prikkels, die ervoor zorgen dat een kind zich moeilijk kan richten en zijn aandacht kan vasthouden bij een taak.

  • Zorg ervoor dat er alleen materialen op de tafel liggen, die het kind ook echt nodig heeft voor zijn taak. Bied deze materialen eenduidig en precies afgemeten op wat het kind nodig heeft, aan. Je kunt daarbij bijvoorbeeld gebruik maken van een mandje of een lade waar alle benodigde materialen in zitten.

  • Markeer goed het begin- en eindpunt van de opdracht. Bij meerdere opdrachten doe je er goed aan om deze te nummeren.

  • Opdrachten in leerboekjes zijn vaak veel te complex, te klein en te onoverzichtelijk. De losse opdrachten op zo'n pagina lijken daardoor voor een kind met autisme in elkaar over te lopen en plaatjes kunnen het kind afleiden. Kopieer daarom de opdrachten, vergroot ze en breng er door ze te knippen en te plakken meer structuur in en stop ze in een map. Of gebruik een blanco afdekblad.

  • Geef met behulp van een klokje de hoeveelheid tijd aan die het kind tot zijn beschikking heeft om aan de opdracht te werken en zorg in verband met de langere verwerkingstijd, die veel kinderen met autisme nodig hebben, voor voldoende tijd.

  • Maak duidelijk wat het kind moet doen als hij klaar is. Kinderen met autisme hebben namelijk enorm veel moeite met "lege momenten". Je doet het kind ook geen plezier als je zegt: "Als je klaar bent, dan mag je zelf weten wat je gaat doen". Maak bijvoorbeeld een wachtmap of een vrijetijdsbord, waarop pictogrammen de activiteiten aangeven waaruit het kind kan kiezen.

  • Leg bepaalde afspraken vast met pictogrammen. Bijvoorbeeld: "Ik laat me tijdens het werk niet afleiden". Bespreek samen hoe het kind dit doel zou kunnen bereiken en visualiseer dat ook. Na afloop evalueer je dit. Erg belangrijk is dat het kind daarbij positieve feedback ontvangt.

  • Moedig het kind tijdens de uitvoering van de opdracht positief aan.

  • Geef na afronding van de opdracht direct feedback aan het kind.


Kies voor vaste oplossingsstrategieën!

Kinderen met autisme hebben veel behoefte aan vaste routines en oplossingsprocedures (algoritmen). Het is voor hen heel erg verwarrend als het steeds anders gaat.

Veel kinderen met autisme laten namelijk moeilijk een bepaald denkpatroon los en hebben geen flexibele taakaanpak. Het afwijken van vaste strategieën kan veel stress opleveren.

  • Ga steeds uit uit van een vaste lesopbouw en vaste werkwijzen, zodat het kind precies weet wat het moet doen. Leer kinderen welke handelingen zij achtereenvolgens moeten zetten om een opdracht op te lossen en herhaal en oefen deze steeds op dezelfde manier.

  • Maak deze vaste aanpak en oplossingsstrategieën ook visueel

  • Leer het kind om deze vaste oplossingsstrategieën in meerdere situaties en contexten toe te passen.


Zorg voor samenhang!

Kinderen met autisme hebben veel moeite om binnen alle details het geheel te zien en een relatie te leggen tussen datgene wat al bekend is en wat nieuw voor ze is. Veel kinderen met autisme moeten daardoor even over de drempel worden geholpen bij nieuwe leerstof.

Vaak worden vaardigheden bovendien in deelstapjes geoefend en beperken de aangeleerde vaardigheden zich alleen tot het gebruik ervan in situaties die identiek zijn aan de leersituatie. Het isoleren van vaardigheden is nu eenmaal (juist ook voor kinderen met autisme) nodig, omdat de leerstappen anders vaak te groot zijn, maar daarbij moet je niet vergeten steeds een verband te leggen met de taak waarvan de vaardigheid deel uitmaakt. Kortom je moet de kleine leerstappen niet alleen isoleren, maar ook integreren.

Verduidelijk dit verband door telkens een betekenisvolle samenhang aan te brengen, zodat deze voor kinderen met autisme geen op zichzelf staande, betekenisloze activiteit wordt!

  • Leg voortdurend het verband en rode draad tussen 'bekende' en 'nieuwe' leerstof. Blik bijvoorbeeld even terug op de vorige lessen en sluit daar op aan.

  • Geef het doel van een activiteit helder en expliciet aan!

  • Oefen het aangeleerde in meerdere situaties. Het heeft immers weinig zin een kind (verbrokkelde) vaardigheden te leren, die het later niet in andere situaties kan toepassen.

  • Laat een kind met autisme, die bijvoorbeeld logopedie of een andere individuele begeleiding volgt, het geleerde ook op school oefenen.

  • Leer ze de aangeleerde "kale" vaardigheden toepassen in dagelijkse situaties. Kinderen met autisme pakken dit namelijk niet vanzelf op. Leer een kind bijvoorbeeld niet alleen de vaardigheid tellen tot tien, maar leer het deze vaardigheid ook toe te passen.

  • Leg ook uit waar je deze vaardigheid buiten de klas bij kan gebruiken.

  • Zorg voor een goede samenwerking met ouders. Wanneer jullie aanpak overeenkomt, dan komt dit de transfers ook ten goede.


Zorg voor meer verwerkingstijd!

Kinderen met autisme hebben veel moeite om dingen gelijktijdig te verwerken (serieel in plaats van parallel). Hierdoor hebben zij vaak een langere verwerkingstijd nodig voor het starten met een opdracht en het begrijpen van de bedoeling.

Hierbij is jouw invoelingsvermogen, aanpassingsvermogen en geduld ontzettend belangrijk. Als je accepteert dat dit gewoon zo is en het kind die verwerkingstijd gunt zal dit de relatie met een kind op een positieve manier beïnvloeden.

  • Geef het kind meer tijd om een instructie of vraag te begrijpen en antwoord te geven.

  • Markeer de overgangen tussen twee verschillende activiteiten duidelijk. Dat kan bijvoorbeeld met een geluidsignaal of door het kaartje van de activiteit die voorbij is op het dagritmepakket om te draaien.

  • Voorkom te veel verschillende activiteiten of een te snelle opvolging van activiteiten. Kinderen met autisme hebben namelijk doorgaans veel moeite met het omschakelen van de ene activiteit naar de andere en verliezen dan snel het overzicht.


Geef het kind autonomie!

Meer dan andere kinderen, is een kind met autisme afhankelijk van de externe regulering van volwassenen. Vrije situaties, waarbij die regulering even afneemt, leveren dikwijls problemen op. Het is echter ook weer niet de bedoeling dat een kind met autisme afhankelijk wordt van jou als leerkracht. De kern van het onderwijs aan een kind met autisme is vooral het kind zelf eigenaar te maken van de aangereikte structuren.

Onderwijs is altijd bedoeld om kinderen zo zelfstandig mogelijk te maken.


Het lijkt vaak alsof kinderen met autisme geen behoefte hebben aan die autonomie, doordat ze zich graag vasthouden aan het bekende, nieuwe dingen vaak weerstand en angst opleveren en ze weinig initiatieven nemen. Dit komt doordat de hersenen nieuwe informatie niet makkelijk kunnen verwerken en een gebrekkige oriëntatie in de tijd en ruimte.


Toch heeft ook een kind met autisme wel degelijk op eigen wijze behoefte aan autonomie. Dat zie je bijvoorbeeld als de aangeboden structuur van buitenaf te verstikkend wordt en het kind geen enkele ruimte meer biedt. Het gedrag van kinderen met autisme ziet er daardoor vaak sterk zelfgericht uit. Dat is geen onwil. Het "moeten" van de ander verstoort ook vaak hun eigen plan en hierdoor raken ze nogal eens van slag.

Zij kunnen vaak moeilijk hun aandacht met anderen delen en geven soms ook voorrang aan hun eigen, specifieke interesses.


Het kind zal vaak afhankelijk blijven van een bepaalde mate van structuur van buitenaf, maar dat is niet hetzelfde als persoonlijke afhankelijkheid.

Als leerkracht reik je structuur aan, zoals een stappenplan, maar maak je vooral ook het kind met autisme eigenaar van deze structuur, zodat je de zelfstandigheid van het kind vergroot.

Hoewel het maken van eigen keuzes en ergens een eigen invulling aan geven altijd lastig zal blijven voor een kind met autisme, zal het wel een punt van aandacht moeten blijven, omdat een kind op een moment van school zal gaan en in zekere zin ook zelf beslissingen zal moeten gaan nemen.


Leg de lat niet te hoog, maar ook niet te laag!

Stel geen te hoge doelen en verwachtingen. Dit kan bij kinderen met autisme veel stress opleveren en leiden tot frustratie en woedeaanvallen. Dat geldt ook voor het werken onder tijdsdruk. Leg de lat echter ook niet te laag. Het stellen van te lage doelen kan namelijk ook tot verveling en irritatie leiden. Spreek een autistisch kind dus op zijn eigen niveau aan.


Maak af en toe gebruik van een computer!

De meeste kinderen met autisme vinden het erg leuk om achter een computer te werken en voor leerkrachten vormt het werken aan de computer vaak een ingang om kinderen met autisme te motiveren voor een onderwerp, waarbij zij minder intrinsieke motivatie ervaren. Het werken met de computer sluit goed aan op de behoeften van kinderen met autisme.

Zij kunnen er individueel aan werken en de interacties en de reacties zijn redelijk voorspelbaar voor het kind. Achter de computer is het kind ook redelijk afgeschermd van de drukte om hem heen. De overdracht van de informatie verloopt op een computer bovendien visueel en veel computerprogramma's geven een kind directe feedback.

Programma's die zonder al te veel instructie en begeleiding aangeboden kunnen worden ontlasten kunnen jou als leerkracht ook wat ontlasten.

Natuurlijk kent de computer ook zijn beperkingen. Computerprogramma's zijn over het algemeen namelijk minder geschikt om aangeleerde vaardigheden wendbaar te leren toepassen in verschillende situaties. Achter een computer doet een kind ook geen sociale ervaringen op. Beperk het computergebruik daarom wel tot af en toe. Bekijk de programma's die je aanbiedt ook goed. Sommige zijn erg overdadig opgezet, waardoor een kind met autisme snel overprikkeld zou kunnen raken en angstig zou kunnen worden.

 

Tips voor de taalontwikkeling


Lok communicatie uit!

Een kind met autisme heeft moeite om taal spontaan als communicatiemiddel te gebruiken.

Je kunt die wel aanwakkeren door niet te snel de communicatie van het kind over te nemen.

  • Stimuleer het kind bijvoorbeeld door uit te leggen dat het met behulp van een stappenplan hulp kan vragen. Bespreek dit plan eerst, zodat het duidelijk is. Geef het kind bijvoorbeeld een kaartje met een pictogram, die het kind aan jou kan laten zien als het hulp nodig heeft. Dat is stap 1. Als deze stap wordt beheerst kun je de volgende stap bespreken en toevoegen: Het kind geeft het kaartje aan de leerkracht en zegt tevens de afgesproken tekst 'Kun je mij helpen?' Als laatste stap in dit stappenplan vraagt het kind zonder het kaartje om jouw hulp.

  • Praat over dingen die het kind ook kan zien en stel daar vragen over.

  • Benoem bepaalde routines hardop, zoals het aankleden na de gym.

  • Leer woorden aan in levensechte, concrete, natuurlijke situaties.

  • Zeg opzettelijk iets fout.

  • Stel open vragen. Wanneer dit nog te lastig is kun je ook beginnen met gesloten vragen.

  • Leg een heen-en-weer schriftje aan.


Voer gesprekken!

Een kind met autisme leert de communicatieregels niet spontaan. Dat betekent dat de leerkracht deze regels expliciet moet aanleren. Bij het voeren van gesprekken met kinderen met autisme gelden de volgende communicatievoorwaarden:

  • Ga op dezelfde ooghoogte als het kind zitten!

  • Kijk naar het kind terwijl je spreekt, maar dwing het niet om jou aan te kijken! Ogen kunnen veel prikkels geven.

  • Spreek langzaam!

  • Gebruik concrete en heldere taal! Zeg wat je doet en doe wat je zegt!

  • Spreek in korte concrete zinnen! Vermijd lange, samengestelde zinnen en dubbelzinnigheden!

  • Vermijd details en beperk je tot de hoofdzaken! Hoe meer uitleg of toelichting je geeft, des te groter is de kans op verwarring, omdat een kind met autisme de informatie lastiger weg gefilterd krijgt.

  • Vermijd figuurlijk taalgebruik! Het kind kan deze te letterlijk nemen.

  • Vermijd lichaamstaal! De onderliggende boodschap daarvan komt vaak niet correct over bij autistische kinderen. Besteed er in je aanbod wel enige aandacht aan, omdat het kind er in het dagelijkse leven wel mee te maken gaat krijgen.

  • Geef niet teveel informatie in een keer. Benader dingen stap voor stap, met voldoende tijd ertussen en stel een vraag tegelijk!

  • Ondersteun je verhaal visueel!

  • Controleer steeds of het kind je begrepen heeft! Normaal begaafde autistische kinderen weten vaak aardig te camoufleren, dat ze het eigenlijk niet begrepen hebben, door eerst even te kijken wat de andere kinderen zeggen of gaan doen en dan pas iets te zeggen of te doen.

  • Spreek het kind liever individueel aan! In de groep gaat communicatie vaak volkomen langs een kind met autisme heen of er wordt slechts een deel van opgepikt. Dat is geen onwil. Soms snappen kinderen met autisme niet eens dat de boodschap ook voor hen bedoeld is. Daarnaast hebben zij vaak moeite met het richten van hun aandacht en kunnen zij erg afgeleid raken door allerlei interne en externe prikkels.

  • Gun het kind na het gesprek even de tijd om op gang te komen en de informatie te verwerken. Geef voldoende tijd om te reageren!

  • Vertel het kind dat je ook moet zeggen wat je vindt of wil, omdat je anders niet weet wat hij bedoelt.

  • Breek het gesprek af wanneer het kind afhaakt en zet dit later voort.

  • Luister ook naar wat het kind zegt.

  • Wanneer je een moeilijk gesprek hebt gevoerd, zorg er dan voor dat het kind even tot zichzelf kan komen.

  • Leg communicatieregels met behulp van visuele ondersteuning uit en blijf het kind ook bij de aangeleerde regels expliciet ondersteunen en sturen.

 

Tips voor de zintuiglijke prikkelverwerking


Ontwikkel de sensorische integratie!

Kinderen met autisme zijn door de onjuiste verwerking van de signalen, die de zintuigen aan de hersenen doorgeven, overgevoelig voor zintuiglijke prikkels en bevinden zich daardoor in een permanente staat van zelfverdediging, tegen een omgeving, die draait, schreeuwt en hen op allerlei andere manieren continu overweldigt.

Ze vertonen vaak een extreme afweer tegen zintuiglijke prikkels en kunnen daardoor teruggetrokken of juist opstandig op hun omgeving overkomen, terwijl ze zich op die momenten alleen maar proberen te verdedigen door hun hypergevoelige systeem tot rust te brengen of hun hypogevoelige zintuigen juist te stimuleren.

Daarnaast zijn er ook kinderen met ASS die hypogevoelig zijn. Zij voelen veel te weinig van de zintuiglijke prikkels en moeten steeds hard bij de les geroepen worden. Ook kan het voorkomen dat kinderen de prikkels van slechts een zintuig tegelijk kunnen verwerken.

Door middel van sensorische activiteiten kun je (tot op zekere hoogte) invloed uitoefenen op de zintuigen: zien, horen, ruiken, proeven en voelen. Op de interne zintuigen niet, omdat deze prikkels uit het lichaam aan de hersenen worden doorgegeven.

Sensorische therapie zou dan ook de hoeksteen moeten zijn van de interventies die je bij kinderen met ASS inzet. Erg belangrijk, want je zult de wereld nooit kunnen begrijpen zonder deze eerst waar te nemen via het radarweb van je zintuigen. Voor kinderen met ASS voelen sensorische oefeningen in het begin overigens vaak verre van prettig, maar door dit vaak aan te bieden kun je deze gevoeligheid gericht trainen.

Voorbeelden van sensorische activiteiten vind je in mijn blog: Sensopathisch spel

 

Tips voor het contact met ouders


Overleg met ouders!

Ouders kennen hun kind het beste. Zij hebben vaak met vallen en opstaan geleerd om met het kind om te gaan en weten welke aanpak wel of juist niet werkt.

Ouders zijn dus een belangrijke informatiebron voor de leerkracht. Wanneer je bereid bent om regelmatig met ouders te overleggen om de aanpak onderling op elkaar af te stemmen, dan werkt dat niet alleen in het voordeel van het kind, maar ook in je eigen voordeel.

Een kind met autisme is er namelijk enorm bij gebaat als dingen op school zoveel mogelijk hetzelfde gaan als op school en andersom. Wanneer de aanpak op school en thuis erg afwijken van elkaar, dan kan dat echter erg verwarrend zijn voor een kind met autisme.

Je kunt bijvoorbeeld bespreken hoe ouders omgaan met probleemgedrag en angsten van hun kind, de pictogrammen en beloningen op elkaar afstemmen en de geleerde vaardigheden en de toepassingen daarvan in de praktijk afstemmen op elkaar.


Voor ouders kan het ook erg prettig zijn om dit soort dingen te kunnen bespreken.

Een kind met autisme is vaak een flinke belasting voor een gezin.

Ouders staan vaak voor veel emotionele en praktische problemen:

  • Ze hebben soms een lange periode vol onduidelijkheid over de redenen van het gedrag van hun kind achter de rug.

  • Als eenmaal duidelijk is geworden wat er achter dat gedrag schuilgaat, begint dikwijls een heel proces van acceptatie.

  • De opvoeding van een kind met autisme vraagt vaak om flink veel aanpassingen.

  • Niet zelden is er een verschil in visie op de aanpak van het kind tussen beide ouders.

  • Ouders voelen zich soms tekort geschoten in hun opvoeding.

  • Andere broertjes krijgen soms onbedoeld minder aandacht.

  • Ouders stuiten in hun omgeving vaak tegen onbegrip.

  • Ze maken zich vaak zorgen over de ontwikkeling en de toekomst van een kind.

  • Bovendien kan een schoolbezoekje een kind met autisme zoveel energie kosten, dat het kind thuis de opgebouwde spanning er eerst, met bijvoorbeeld een flinke driftbui uitgooit.

Het is dus belangrijk om ouders een klankbord te geven, ze serieus te nemen en hun zorgen te ondersteunen.


Werk met een ‘heen-en-weer’-schrift!

In dit schrift laat je de kinderen zelf tekenen wat er die dag (minder) leuk was.

 

Externe begeleiding


Speciaal onderwijs?

Voor sommige kinderen met autisme kan speciaal onderwijs passender zijn, maar dat is niet altijd het geval. Immers, ieder kind met autisme is anders! Het is daarom erg belangrijk eerst zorgvuldig de onderwijsbeperkingen en mogelijkheden van het kind (en de school) in kaart te brengen. Over het algemeen blijven kinderen met autisme, die relatief minder ernstige onderwijsbeperkingen ondervinden in het regulier onderwijs. Kinderen met autisme en zeer ernstige onderwijsbeperkingen worden meestal op een school voor speciaal onderwijs opgevangen. Vaak is er bij zo'n kind dan ook sprake van een bijkomende, verstandelijke beperking of zeer ernstige gedragsproblemen. Soms kan het kind ook ambulante begeleiding binnen het reguliere onderwijs krijgen. Deze ambulante begeleider begeleidt de leerkracht bij het uitvoeren van het opgestelde handelingsplan.


Schakel bij vermoedens een kinderpsycholoog in!

Herken jij kenmerken van autisme bij een kleuter? Dan is het slim om niet alleen dit gedrag beter in de gaten te houden, maar ook een kinderpsycholoog te benaderen. Deze kan beter advies geven en ook het gedrag van het kind nauwkeurig en uitgebreid analyseren. Bij een kleuter kan het om diverse redenen nog wel lastig zijn om de diagnose autisme vast te stellen. Veel gedragingen hebben namelijk te maken met de ontwikkeling en opvoeding van het kind. Dit betekent dat het gedrag van tijdelijke aard kan zijn en dat veel psychologen wat terughoudend zijn bij het diagnosticeren van kleuters. Daarnaast laat autisme veel raakvlakken met andere stoornissen zien en wordt er regelmatig een misdiagnose gesteld. Autisme is in combinatie met een hoger IQ ook niet altijd even goed zichtbaar en herkenbaar, Dit betekent overigens niet dat je het bezoekje aan de psycholoog maar moet laten. In veel gevallen kan er op jonge leeftijd al de diagnose PDD NOS vastgesteld worden. Zeker wanneer autisme vaker in de familie voorkomt. Wanneer de diagnose autisme op jonge leeftijd al kan worden vastgesteld, kan er van jongs af aan ook extra tijd en energie worden gestoken in de taalontwikkeling en de sociale en emotionele ontwikkeling, zodat het kind beter kan meekomen met zijn leeftijdsgenootjes.

Schakel ergotherapie in!

Door middel van veel sensorische oefeningen en ergotherapie, gericht op de sensorische integratie, kun je deze gevoeligheid gericht trainen.

Schakel logopedie in!

Het is ook zinvol om logopedie in te schakelen, om kinderen met autisme een manier van communiceren aan te reiken, die zoveel mogelijk frustratie over het niet kunnen aangeven van je wensen (en deze dus ook nooit in vervulling zien gaan) voorkomt. Of het nu gebarentaal is of een systeem van afgesproken woorden, dat doet er niet toe, zo lang het kind maar een communicatiesysteem heeft. Stel je maar eens voor dat je de hele dag op een school in China moet meedraaien en jezelf niet kenbaar kan maken en niets begrijpt.

In zo'n omgeving kun je natuurlijk niet leren. Ergotherapie en logopedie werken ook regelmatig samen, omdat bijvoorbeeld ontdekt is dat spraak vaak komt terwijl een kind met ASS schommelt of een andere grofmotorische activiteit uitvoert.

 

Op zoek naar meer?


Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest

Heb je zelf ook nog leuke suggesties?

Inspireer dan collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!


..

.

1.111 weergaven0 opmerkingen

Recente blogposts

Alles weergeven

Comentarios

Obtuvo 0 de 5 estrellas.
Aún no hay calificaciones

Agrega una calificación

© 2020 by juf Angelique. This website has been designed using resources from Freepik.com

bottom of page