In deze blog neem ik je mee in een stukje geschiedenis en lees je wanneer de term autisme voor het eerst werd geïntroduceerd, welke personen hierbij een belangrijke rol speelden en hoe autisme zich in de loop der jaren ontwikkelde.

1797: Jean-Marc Itard

Voor het ontstaan van ASS moeten we ruim twee eeuwen terug.
In 1797 beschrijft en behandelt de Franse arts Jean-Marc-Gaspard Itard Victor; de zogenaamde “wilde jongen van Avalon” die zijn hele leven alleen in een bos had gewoond en verschillende symptomen van ASS vertoonde.
De jongen was naakt, vervuild en vermeed elke vorm van contact.
Hij sprak niet, maar kon alleen brommende geluiden voortbrengen.
Hij at als een dier en was ongevoelig voor kou, hitte of pijn. Itard was ervan overtuigd dat de jongen te genezen was. Naar zijn mening was de achterstand van Victor te wijten aan het ontbreken van interacties met de medemens waardoor hij de voor een normale ontwikkeling noodzakelijke ervaringen miste. Itard dacht dat Victor als een normale jongen zou kunnen gaan functioneren als hij hem de gemiste ervaringen met een systematische training alsnog zou kunnen geven. Hoewel Victor na een poos wel een paar woorden kon spreken, eenvoudige gesproken taal begreep en contacten met anderen niet meer afwees kon Itard zijn verwachtingen echter niet waarmaken. De omgevingsinvloeden en ervaringen bleken niet de enige voorwaarde te vormen voor een normale ontwikkeling. Ze bleken essentieel te zijn, maar er bleek ook een ongestoorde hersenfunctie nodig te zijn om opgedane omgevingsstimuli adequaat te gebruiken en waarschijnlijk was de jongen fundamenteel zwakzinnig. Ondanks de teleurstellende resultaten bleek het werk van Itard wel van groot belang. Hij had namelijk wel aangetoond dat sommige zwakzinnige kinderen tot op zekere hoogte leerbaar zijn. Nadat in vroegere jaren zwakzinnigen verwaarloosd en in gestichten opgesloten werden, begon men in de 19de eeuw scholen voor zwakzinnige kinderen op te richten en ontstond er een toegenomen wetenschappelijke belangstelling voor de normale en gestoorde ontwikkeling van het kind.
1841: Charles Dickens
De Britse schrijver Charles Dickens publiceert in 1841een roman met als hoofdpersoon Barnaby Rudge, een laagfunctionerend autistische man van 23.
1887: Conan Doyle
De Britse arts en schrijver Conan Doyle creëert in 1887 Sherlock Holmes, een fictief personage met hoogfunctionerend autisme, gebaseerd op zijn professor, Joseph Bell.
1905: Sigmund Freud

De Oostenrijkse neuroloog Sigmond Freud gebruikte in 1905 de term “auto-erotismus” voor het rustgevend gedrag dat kinderen vertonen voordat ze zich bewust worden van hun omgeving.
Hij ontleende deze term aan de Britse arts Ellis Havelock, die schreef over “auto-erotism”. Naast de term autisme wordt ook de term narcisme van dit concept afgeleid.
1908: Theodor Heller
Theodor Heller (1869-1938), een Oostenrijker die les gaf aan speciale kinderen, beschreef al in 1908 een ongebruikelijk ziektebeeld bij kinderen.
Deze kinderen ontwikkelden zich de eerste jaren van hun leven normaal, maar ondergingen daarna een ernstige regressie ofwel teruggang.
Dit ziektebeeld werd in eerste instantie beschreven als “Dementia Infantilis” of “Disintegratieve Psychose”.
In de DSM-IV is het opgenomen als “Childhood Disintegrative Disorder”.
1911: Eugen Bleuler
De Zwitserse psychiater Eugen Bleuler (1857-1939), die vooral bekend werd als naamgever van schizofrenie en de afgrenzing hiervan van andere psychiatrische ziektebeelden, gebruikte in 1911 voor het eerst de term autisme bij een schizofrene patiënt die zich in zijn eigen wereld had teruggetrokken.
Hij leidde het af van het Griekse woord „autós“ wat “zelf” betekent en doelde daarmee op het verstoorde emotionele contact met anderen dat hij bij schizofrenen waarnam.

1923: Jean Piaget
De Zwitserse cognitieve psycholoog Jean Piaget noemde in 1923 de fase waarin het kind nog primair visueel waarneemt en nog niet verbaal-conceptueel kan denken “autistisch”
1925: Ernst Kretschmer
De Duitse psychiater Ernst Kretschmer beschreef in 1925 volwassenen met een schizoide persoonlijkheidsstoornis, waarvan twee sterk lijken op de latere beschrijving van autisme door Hans Asperger.
1926: Ewa Ssucharewa
De Russische kinderneuroloog Ewa Ssucharewa publiceert in 1926 een studie over zes jongens die volgens haar lijken op Kretschmers schizoide type.
De jaren ’30:
In de jaren ’30 maakte men voor het eerst gebruik van elektroconvulsieve therapie (elektroshocks) om antisociaal en zelfdestructief gedrag te corrigeren.
1936: Ida Frye

De Nederlandse non en onderwijzeres Ida Frye, werkzaam in een pedagogisch instituut voor kinderen met een beperking, krijgt in 1936 voor het eerst te maken met een 4-jarig jongetje die ze “Siem” noemt. Hij praat nauwelijks en vertoond afwijkend gedag, maar blijkt een normale intelligentie te hebben.
In het jaarverslag van het instituut (1939-1940) worden kinderen zoals Siem voor het eerst “autisten” genoemd als beschrijving voor een categorie kinderen met specifieke kenmerken.
1943: Leo Kanner

Het was de in Oostenrijk geboren Amerikaanse kinderpsychiater Leo Kanner (1894-1981), die in 1943 als eerste autisme als ontwikkelingsstoornis beschreef en er een definitie aan gaf in zijn baanbrekende paper “Autistic Disturbances of Affective Contact”.
Kanner beschreef het syndroom vooral naar de observatie van het extreme alleen-zijn, die hij bij deze kinderen constateerde. Hij noemde dit "extreme autistic aloneness".
Dit heeft in de jaren daarna vaak tot de nodige verwarring geleid, omdat men, ook nu vaak nog, bij de term autisme aan een sterk in zichzelf gekeerd kind denkt, terwijl men inmiddels weet dat autisme zich op zeer verschillende wijzen kan manifesteren. Hoewel er al eerder beschrijvingen van kinderen bekend waren die eenzelfde gedragsbeeld vertonen, wordt Kanner toch als de peetvader van het autisme beschouwd en een autistische stoornis (klassiek autisme) wordt daarom ook wel het syndroom van Kanner genoemd. Hoewel Kanner met een aantal baanbrekende inzichten kwam klopten een aantal van zijn theorieën echter niet. Zo classificeerde hij autisme bijvoorbeeld als een vorm van infantiele psychose veroorzaakt door koude en gevoelloze “koelkast”-ouders.
Deze kinderen, zei hij, werden keurig bewaard in een koelkast die nooit ontdooide.
Later in zijn leven heeft hij deze hypothese, waarschijnlijk met schaamrood op de kaken wel herzien, al heeft hij nooit aangegeven waarom. Ook speculeerde hij dat autisme een zeldzaam verschijnsel was. Dat is eigenlijk niet verwonderlijk omdat de criteria van Kanners diagnose voor autisme enorm selectief waren. Zo wees hij bijvoorbeeld de diagnose af voor kinderen met epileptische aanvallen. Nu weten we dat epilepsie heel gewoon is bij autisme. Tegelijkertijd merkte Kanner dat sommige van zijn jonge patiënten speciale vaardigheden hadden op bepaalde gebieden zoals muziek, wiskunde en geheugen. Eén jongen in zijn kliniek kon bijvoorbeeld 18 symfonieën onderscheiden voordat hij twee was.
Kanner schatte deze vaardigheden echter niet erg hoog in en beweerde dat de kinderen alleen maar zaken imiteerden die ze hun ouders hadden horen zeggen, wanhopig als ze waren om hun goedkeuring te verdienen. Hierdoor werd autisme een bron van schaamte en een stigma voor gezinnen. Na deze eerste beschrijving van autisme stonden de eerste tientallen jaren daarna in het teken van een gebrek aan consensus over de precieze definitie van bepaalde aspecten van het syndroom, waardoor verder onderzoek behoorlijk belemmerd werd. Bovendien werd aangenomen dat autisme later overging in meer ernstige vormen van geestelijke stoornissen en in het bijzonder in schizofrenie bij volwassenen. Het idee dat autisme een vroege uitingsvorm van schizofrenie zou zijn maakt in ieder geval duidelijk dat de term schizofrenie ook zeer ruim werd ingevuld. Bovendien was het lastige van het gebruik van het woord “autisme” door Kanner, dat het woord in eerste instantie al sinds 1912 werd gebruikt om de in zichzelf gekeerde manier van denken te beschrijven die bij schizofrenie wordt aangetroffen.
Het duurde vele jaren voordat het onderzoekers duidelijk was geworden dat autisme en schizofrenie twee totaal verschillende ziektebeelden waren.
1944: Hans Asperger

In 1944, een jaar na Kanners paper, publiceerde de Oostenrijkse kinderarts Hans Asperger over het syndroom dat later naar hem werd vernoemd; “het Synsroom van Asperger”.
Hij noemde het ziektebeeld wat hij omschreef autistische psychopathie.
De kinderen die hij onderzocht leken op de beschrijvingen van Kanner, maar hadden echter geen taalkundige problemen en spraken als volwassenen. Hij vermeldde ook dat veel kinderen qua fijnmotorische vaardigheden onhandig en verschillend waren.
In plaats van de schuld voor het veroorzaken van autisme bij de ouders te leggen, beschrijft Asperger het als een levenslange, poly genetische handicap die meedogende vormen van ondersteuning en accommodaties vereist gedurende iemands hele levensloop.
De positieve alternatieve benadering van Hans Asperger stond in schril contrast tot de omschrijving die Leo Kanner van autisme gaf, terwijl beiden in essentie dezelfde aandoening omschreven. In plaats van deze kinderen in zijn kliniek als patiënten te behandelen, noemde Asperger ze zijn kleine professoren, en liet hen helpen bij het ontwikkelen van onderwijsmethoden die voor hen bijzonder geschikt waren. Cruciaal was dat Asperger autisme zag als een verbazingwekkend divers continuüm van hoogbegaafdheid en invaliditeit. Hij geloofde dat autisme en autistische kenmerken veel voorkomen en dat altijd hebben gedaan. Hij zag aspecten van dit continuüm in de vertrouwde archetypes uit de popcultuur zoals de sociaal onhandige wetenschapper en de verstrooide professor. Hij ging zelfs zo ver om te zeggen dat het lijkt dat voor succes in wetenschap en kunst een vleugje autisme essentieel is. Kanner kende dit concurrerende paper van Asperger ook, maar vermeed het om het artikel in zijn eigen werken te vermelden. Het artikel raakte verloren en vergeten. Asperger overleed in 1980, nog voordat het syndroom algemene erkenning kreeg. Dit kwam vooral omdat het grootste deel van zijn werk in het Duits was en weinig was vertaald. Dit gebeurde pas in 1991.
De kinderen die hij onderzocht leken op de beschrijvingen van Kanner, maar hadden echter geen taalkundige problemen en spraken als volwassenen. Hij vermeldde ook dat veel kinderen qua fijn motorische vaardigheden onhandig en verschillend waren.
1947: Samuel Mnunkhin en Laura Blender
In Rusland beschrijft de kinderpsychiater Samuel Mnukhin in 1947 autisme onafhankelijk van Asperger en Kanner. In Amerika begint in datzelfde jaar psychoanalyticus Laura Bender met het gebruik van de term “kinderschizofrenie” in plaats van “autisme”
1949: Beata Rank en Bergman & Escalona
De Poolse psychologe Beata Rank (1886-1961), heeft in 1949 al een voorstel gedaan voor een spectrum van disfuncties in de ontwikkeling van het kind, dat de sociale relaties van kinderen en hun beheersing van angsten en driften kon beïnvloeden. Zij noemde het probleem “atypical personality development”. Haar visie verdween echter uit het zicht van de wetenschap. Bergman & Escalona beschrijven in 1949 autisme voor het eerst als een sensorisch probleem: autisten zijn sensorisch gevoeliger en hun “autistische gedrag” is volgens hen bedoeld om zich te beschermen tegen overbelasting.
De jaren ’50

In 1951 verschijnt de eerste editie van het diagnostisch handboek voor psychiaters; de DSM. Autisme is daarin nog geen diagnostische categorie, maar onder de categorie "schizofrene reacties bij kinderen" wordt al wel verwezen naar autisme als symptoom.
In 1952 publiceert de Nederlandse kinderpsychiater Dirk Arnold van Krevelen het artikel “Een geval van Early Infantile Autism” in het Nederlandse tijdschrift voor Geneeskunde. In dit artikel beschrijft hij een patiënt van vier jaar met verschijnselen die als twee druppels water op het door Kanner ontworpen beeld van autisme lijken. Het betreft een meisje en Van Krevelen vat haar aandoening samen als “een vertraging van de persoonlijkheidsontwikkeling, waarin de gevoelsstoornis de centrale plaats inneemt”. In 1954 verschijnt het boek Infantiel Autisme als eerste Nederlandse boek over autisme. Kinderpsychiater Frits Grewel levert een bijdrage over de verschillende typen van infantiel autisme, waarmee hij voor het eerst in de Nederlandse literatuur het Asperger Syndroom beschrijft. De laatste bijdrage, over behandeling van kinderen met een autistisch toestandsbeeld, is van Ida Frye.
De jaren ’60:

In 1961 ontwikkelt de Noors-Amerikaanse gedragstherapeut Ivar Lovaas de behandelmethode ABA. Deze methode is gericht op bevestiging van gewenst gedrag en ontmoediging van ongewenst autistisch gedrag, zoals zelfbeschadiging. Voor deze periode wist men nog steeds niet goed wat hielp bij kinderen met autisme en werden pijn en straf (en zelfs LSD) vaak ingezet in de behandeling van kinderen met autisme. In 1963 richten Engelse ouders die ontevreden zijn over de zorg van hun autistische kinderen de National Autistic Society (NAS) op. Een jaar later introduceren zij het puzzelstukje als symbool voor autisme als “ongrijpbaar raadselachtige” conditie.
In 1964 publiceert de Amerikaanse psycholoog Rimland het boek Infantile Autisme, waarin hij het over het “Asperger Syndroom” heeft. De psycholoog Eric Schopper ontwikkelt in dat jaar TEACCH, een behandelmethode gericht op betekenisgeving.
In 1967 publiceert de Oostenrijks-Amerikaanse filosoof Bruno Bettelheim het boek “The Empty Fortress”, waarin hij zijn theorie van autisme als psychologische reactie op extreme situaties uiteenzet. In 1968 verschijnt de tweede versie van de DSM.
Hierin wordt opnieuw naar autisme verwezen onder de classificatie "schizofrenie bij kinderen". Hier wordt gesproken van "autistisch gedrag" als teruggetrokken gedrag en van "ontwikkelingsdefecten", die kunnen resulteren in "verstandelijke achterlijkheid".
1966: Andreas Rett
Andreas Rett (1924-1997) ontdekte in 1966 een ongebruikelijke ontwikkelingsstoornis bij meisjes en publiceerde daarover een wetenschappelijk artikel. Deze meisjes vertoonden een korte periode van normale ontwikkeling al snel gevolgd door een brede vertraging en zelfs achteruitgang van hun intellectuele en motorieke vaardigheden.
De jaren ‘70
In 1971 publiceert Leo Kanner de eerste uitgave van het vakblad “Journal of Autism”.
In deze eerste uitgave draagt meteen al een Nederlander bij, met een artikel over het Asperger Syndroom. In 1978 wordt de Nederlandse Vereniging voor Autisme (NVA) opgericht als een kleine oudervereniging, die door de jaren heen uitgroeit tot een brede belangenvereniging met duizenden leden. De Erica foundation begint met onderwijs en therapie voor psychotische kinderen. Autisme wordt in deze periode slechts nog door een kleine, besloten kring van deskundigen herkend en door veel mensen nog steeds verward met een geestelijke achterstand en psychose.
1979: Lorna Wing

Twee generaties van autistische kinderen werden vervolgens voor hun eigen bestwil afgevoerd naar instellingen en werden onzichtbaar voor de wereld als geheel. Autisme werd nog steeds door velen verward met geestelijke vertraging en psychose. Pas in de jaren ‘70 werd Kanners theorie dat autisme zeldzaam was onderzocht. Lorna Wing was cognitief psycholoog in Londen. Ze vond Kanners theorie van koelkast-ouderschap nonsens. Zij en haar man John waren zelf warme en hartelijke mensen en hadden een diep autistische dochter; Susie. Lorna en John wisten hoe moeilijk het was om een kind als Susie op te voeden zonder ondersteunende diensten, speciaal onderwijs en andere middelen die zonder diagnose buiten de mogelijkheden lagen. Om duidelijk te maken dat er meer middelen nodig waren voor autistische kinderen en hun families, besloten Lorna en haar collega Judith Gould iets te doen dat al 30 jaar eerder had moeten gebeuren.
Ze ondernamen een studie van autisme-prevalentie bij de doorsnee bevolking.
Ze deden een huis-aan-huisonderzoek in Camberwell, een voorstad van Londen, om autistische kinderen in de gemeenschap op te sporen. Hun onderzoek maakte duidelijk dat Kanners model veel te eng was. De realiteit van autisme was veel kleurrijker en meer divers.
Sommige kinderen konden helemaal niet praten, terwijl anderen maar doorgingen over hun fascinatie voor astrofysica, dinosaurussen of de stamboom van koningen.
Met andere woorden, “deze kinderen pasten niet in mooie, nette dozen”, zoals Judith het uitdrukte. Ze kwamen er hopen tegen, veel meer dan Kanners monolithische model voorspelde. In eerste instantie konden ze niet plaatsen waarom niemand deze kinderen eerder had gezien. Lorna en Judith beseften dat Kanner zo verkeerd was geweest over de zeldzaamheid van autisme zoals hij ook fout was geweest over de ouders als oorzaak ervan. Men geloofde meer en meer dat het parenting geen rol in het veroorzaken van autisme had en er neurologische storingen en andere genetische kwalen zoals knolachtige sclerose, metabolische storingen zoals PKU of chromosomale abnormaliteiten, zoals het breekbare syndroom van X waren. Lorna stelde het idee van autisme als een spectrum voor, om zo te kijken naar het profiel van het individuele kind, in plaats van naar het precieze label (autistische stoornis, Asperger Syndroom) dat het beste past. In de loop van de volgende jaren werkten Lorna en Judith rustig samen met de Amerikaanse Psychiatrische Vereniging om de criteria voor de diagnose te verbreden en de diversiteit te weerspiegelen van wat ze ‘het autismespectrum’ noemden.
De jaren ‘80

In 1980 worden Schizofrenie en autisme in de nieuwe DSM-3 voor het eerst als twee aparte stoornissen gezien.
De classificatie "schizofrenie bij kinderen" wordt vervangen door een nieuwe categorie, "pervasieve ontwikkelingsstoornissen".
Onder deze categorie wordt (infantile) "autism" voor het eerst genoemd als classificatie, expliciet onderscheiden van schizofrenie en uitgewerkt in op empirisch onderzoek gebaseerde criteria, waaronder "gebrek aan response op andere mensen (autisme)". Wegens gebrek aan empirisch bewijs wordt het oorspronkelijke concept van autisme verwijderd als criterium voor "schizofrenie bij volwassenen".
Het onderzoek naar autisme bereikt in de jaren’80 impuls. Men geloofde meer en meer dat het parenting geen rol in veroorzaken van autisme had en er neurologische storingen en andere genetische kwalen waren.In 1981 publiceert Lorna Wing een artikel over Asperger Syndroom, wat in de Engelstalige wereld brede bekendheid geeft, zowel aan het Asperger Syndroom als aan autisme bij (hoogfunctionerende) volwassenen. DeMeyer introduceert de term Hoog Functionerend Autisme, waarbij lange tijd de vraag is of dit nu wel of niet hetzelfde is als Asperger Syndroom. In 1985 introduceert de Britse PhD-kandidaat Simon Baron-Cohen de "Theory of Mind “ hypothese van autisme in het artikel “Hebben kinderen met autisme een theorie van geestesgesteldheid?”. In 1987 wordt de derde editie van de DSM herzien en de term "infantile autism" vervangen door "autistic disorder".
De criteria worden echter niet gewijzigd en blijven voornamelijk gericht op kinderen.
Wel wordt voor het eerst onderscheid gemaakt tussen meer en minder beperkte kinderen. Ook worden de drie hoofdcriteria verder uitgewerkt in specifieke symptomen en voorbeelden. Terwijl Lorna en Judith achter de schermen werken om de criteria van autisme te hervormen en er makkelijk te gebruiken klinische testen voor de diagnose van autisme en vormen van gedragstherapie worden ingevoerd, krijgt het brede publiek in 1989 per toeval voor de eerste keer ook een autistische volwassene in de film “Rain Man” te zien.
Deze film met Dustin Hofman en Tom Cruise bracht vier Oscars op en gaf een wereldwijde bekendheid aan autisme. De combinatie van deze film, de wijziging van de criteria en de invoering van deze tests veroorzaakten een netwerkeffect, een perfecte storm van autisme-bewustzijn.
De jaren ‘90
In 1991 richt de Duits-Britse cognitief psycholoog Uta Frith voor het eerst de aandacht op de cognitieve aspecten van autisme en introduceert de Central Coherence hypothese van autisme, waar Leo Kanner in 1944 al min of meer naar verwees.
In Nederland ontstaat erkenning voor het wetenschappelijk onderzoek met de aanstelling van Ina van Berckelaer-Onnes als eerste hoogleraar Autisme aan de Rijksuniversiteit Leiden.
Vanwege groeiende aandacht voor autisme bij volwassenen en meisjes (die niet voldoen aan alle criteria voor wat dan de 'autistische stoornis' heet) neemt de vierde editie van de DSM die in 1994 verschijnt het Asperger Syndroom en PDD-NOS op als nieuwe classificaties onder de noemer "pervasieve ontwikkelingsstoornissen". Door het toegenomen autisme-bewustzijn begint het aantal diagnoses te stijgen, net zoals Lorna en Judith voorspelden en inderdaad hoopten dat het zou gebeuren, waardoor mensen met autisme en hun families eindelijk vaker de steun en de diensten kregen die zij verdienden.
Na 2000
In 2005 introduceert de Britse psycholoog Simon Baron-Cohen de Extreme Male Brain hypothese. Hans Asperger dacht ook al in deze richting. In Nederland wordt de hypothese overgenomen door Martine Delfos in het boek “Een vreemde wereld”.
De van oorsprong Israëlische en Poolse neuronwetenschappers Henry en Kamila Markram, zelf (stief)ouder van een jongen met autisme, introduceren in 2007 de Intense World hypothese van autisme”. Deze neurologische theorie wordt al snel populair in de autistische gemeenschap, omdat het goed aansluit bij hun ervaring. De Algemene vergadering van de Verenigde Naties beslist op 18 december 2007 om 2 april uit te roepen tot Wereld Autisme Dag. Jaarlijks vinden op die dag wereldwijd allerlei evenementen en initiatieven plaats die de samenleving bekend maken met autisme, zodat mensen met autisme en hun directe omgeving op meer begrip kunnen rekenen.

Tegenwoordig
Sinds Kanner autisme voor het eerst heeft beschreven hebben de jaren daaropvolgend veel belangrijke en nieuwe inzichten gebracht. Naast de sociale tekorten die hij destijds beschreef moet er tegenwoordig ook steeds sprake zijn van communicatieve problemen en repetitieve gedragspatronen / verbeeldingsproblemen, om tot de classificatie “autisme” te komen. Door de DSM, het psychiatrisch handboek, werd steeds duidelijker op basis van welke criteria de diagnose gesteld kan worden. Dit resulteert in de vijfde uitgave in 2013 uiteindelijk in een verbreding van het concept autisme. In deze editie worden het Asperger Syndroom en PDD-NOS beide weer verwijderd, omdat er gebrek aan bewijs is voor het onderscheid tussen Asperger en autistische stoornis en omdat PDD-NOS (wat bedoeld was als restcategorie) uiteindelijk het vaakst gediagnosticeerd werd. Alle autistische stoornissen worden nu onder de nieuwe classificatie “Autisme Spectrum Stoornis” geplaatst.
Sensorische over- en onder gevoeligheid wordt voor het eerst erkend als criterium.
Ondanks de duidelijkere criteria blijft autisme een complex syndroom, getuige ook de veranderingen in beschrijving van autisme in de DSM over de jaren heen. En nog altijd verschijnen er talloze artikelen en boeken met nieuwe inzichten over autisme. Als we terug kijken liepen in de afgelopen decennia vooral over de mogelijke oorzaken de meningen behoorlijk uiteen. Van liggend aan de opvoeding en de ouders (welke tegenwoordig is weerlegd), tot aan meningen dat de oorzaak eerder gezocht moest worden in een organische bepaaldheid. Er zijn nog altijd geen harde aanwijzingen voor een organische bepaaldheid van autisme, maar steeds meer onderzoeksgegevens wijzen naar autisme als een neurobiologische ontwikkelingsstoornis. Desondanks kan de stoornis momenteel helaas alleen nog maar op gedragsniveau worden onderkend.
Op zoek naar meer?
Kijk voor meer suggesties ook eens op mijn Pinterest
Heb je zelf ook nog leuke suggesties?
Inspireer dan collega’s door jouw ideeën als reactie op deze blog te delen!

..
.
Comments